komt in oorkonden voor: het eerst in 1131 en het laatst in 1172. Hij was ministeriaal van den bisschop van Utrecht en bekleedde, in dienst van dezen kerkvorst, de functies van schout en meier in Amstelland.
Wederrechtelijk eigende hij zich rechten, tienden en landen toe, waardoor hij in conflict kwam met de bisschoppelijke Stoel. Zijn opvolger was zijn zoon Gijsbrecht I.