ook wel triangulatie genoemd, is een methode voor het bepalen van de onderlinge ligging van een aantal terreinpunten. Daartoe wordt een net of ketting van aaneengesloten driehoeken gevormd (driehoeksnet of -ketting), waarvan de hoeken worden gemeten met een theodoliet, terwijl van één driehoekszijde — ter contrôle soms van enkele zijden — de lengte wordt bepaald.
Dit laatste doet men door de lengte te meten van een betrekkelijk korte, gunstig in het terrein gelegen lijn (basis) en deze basis door middel van een plaatselijk driehoeksnet (zgn. basisnet) te verbinden met de driehoekszijde in kwestie. De meting geschiedt tegenwoordig met draden van invar, een legering van nikkel en ijzer met een zeer geringe uitzettingscoëfficiënt. De basis van het Nederlandse driehoeksnet, die bij Stroe ligt en 4320 m lang is, is nog gemeten met een metalen staaf. De middelbare fout is 2,11 mm.Op grond van fouten theoretische overwegingen streeft men er naar de driehoekspunten zodanig te kiezen, dat de driehoeken bij benadering gelijkzijdig zijn, doch dikwijls is men door de terreinsomstandigheden gedwongen hiervan aanzienlijk af te wijken.
Men onderscheidt driehoeksmetingen van verschillende orde naar de grootte van de driehoeken en naar de eisen die aan de nauwkeurigheid worden gesteld. Een driehoeksnet van de eerste orde dienst als grondslag voor alle landmeetkundige en kartografische werken in het betrokken gebied. De lengte van de zijden bedraagt in Nederland 20-50 km. In sommige bijzondere gevallen — bijv, de overspanning van het Kanaal of van de Straat van Gibraltar — gaat men wel tot 200-300 km. Om te zorgen, dat de driehoekspunten onderling zichtbaar zijn, moet men ze, met het oog op de aardkromming, hoog kiezen, hetzij op kerktorens of op bergtoppen, dan wel op voor dit doel gebouwde houten of metalen pijlers, die soms 100 m hoog zijn. Bij de genoemde afstanden wordt met de theodoliet niet op de driehoekspunten zelf gericht, doch op kunstlichtsignalen (zgn. collimatoren) of op heliotropen. Een heliotroop is een en 1820 door C. F. Gauss uitgevonden spiegel-instrument, waarmede het zonlicht wordt weerkaatst in de richting van het hoekpunt, waarop de theodoliet is opgesteld. De hoeken en de basis of bases van een driehoeksnet van de eerste orde worden gemeten met de grootste nauwkeurigheid, die bij de momentane stand van de techniek op economische wijze kan worden bereikt. De middelbare fout in de ligging van de punten van het Nederlandse driehoeksnet van de eerste orde is ongeveer 3 cm.
Ten einde van een driehoeksnet van de eerste orde de ligging op aarde te bepalen worden van minstens één doch gewoonlijk van meer driehoekspunten de geografische coördinaten bepaald langs astronomische weg, terwijl minstens één, maar gewoonlijk meer zijden het azimuth, d.i. de hoek die de zijde maakt met de noordrichting, door astronomische metingen wordt bepaald. Een dergelijk zgn. geodetisch-astronomisch net, mits voldoende uitgestrekt, kan ook dienen voor het bepalen van vorm en grootte van de aarde.
Het tegenwoordige Nederlandse driehoeksnet is van 1885 tot 1928 gemeten door de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing. In Indonesië zijn Java, Sumatra en Celebes van een driehoeksnet voorzien. In België is een hermeting van het driehoeksnet onderhanden.
Ook bij metingen van meer ondergeschikte aard worden wel driehoeksnetten toegepast, waarvan de zijden dan veel korter zijn. Zulke netten worden òf afzonderlijk berekend òf ingepast tussen de punten van een bestaand driehoeksnet van hogere orde. In het laatste geval behoeft geen basis te worden gemeten.
PROF. IR R. ROELOFS
Lit.: Triangulation de Royaume des Pays-Bas (2 dln, 1994-’21); Rechthoekige Coördinaten (1929); Staten van waarnemingen en uitkomsten (1929); Hk. J. Heuvelink, Basis bij Stroe (1932), uitg. van de Rijkscomm. voor Graadmeting en Waterpassing; Jaarverslagen van de Topogr. Dienst in Ned. Indië; Triangulation du Royaume de Belgique (uitg. v.h.Comité Nat. de Géodésique et Géophysique).