(Noors: dødvann) is de naam van een verschijnsel, waarmee vooral Noorse vissers en kustvaarders in aanraking zijn gekomen en dat zich op zee speciaal daar voordoet waar nabij een kust zoet of brak water op zout water ligt — zoals vooral voorkomt langs de Scandinavische en Siberische kusten, met name daar waar grote rivieren in zee uitstromen; roeiboten, zeilschepen en soms ook kleinere stoomschepen of motorschepen worden, als ze „in doodwater” geraken, bijna geheel hulpeloos, de vaart vermindert, het schip luistert niet meer naar het roer, het is alsof het door een trage massa wordt geremd.
De verklaring is door de Noor V. W. Ekman gegeven. De oorzaak van het verschijnsel ligt in de zgn. inwendige golven, die door het vaartuig in de grenslaag tussen lichter en zwaarder water worden opgewekt, betrekkelijk traag zijn en daarbij een remmende invloed op het vaartuig hebben als dit niet sterk genoeg is om zich „los te maken” en als de diepgang van het schip ongeveer gelijk aan de diepte van de zoetere (boven) laag is. Blijft de top van zo’n inwendige golf aan het vaartuig „kleven”, dan blijft het schip onder invloed van de tegenstroming, die altijd boven de top van een inwendige golf aanwezig is.
DR P. GROEN
Lit.: V. W. Ekman, On deadwater, The Norwegian North Polar Expedition 1893-’96, Vol. V (Oslo 1906); V. Bjerknes e.a., Physikal. Hydrodynamik, pag. 387 e.v. (Berlin 1933).