(of Sjoelgi), zoon van Oer-Nammoe, was de tweede koning van de zgn. derde dynastie van Ur in Beneden-Mesopotamië. Zijn langdurige regering (2038-1990 v.
Chr. volgens de waarschijnlijkste berekening) was de bloeitijd van het Nieuw-Sumerische rijk. Zeer talrijke oorkonden, die betrekking hebben op de administratie en de inkomsten van de tempels, zijn uit de tweede helft van zijn regering en uit de tijd van zijn opvolgers Poer-Sin en Gimil-Sin teruggevonden. Deze koning was de eerste, die zich van zijn derde regeringsjaar af stelselmatig als god liet vereren, waarbij priesters en tempels aan de nog levende koning werden gewijd. In deze periode begint de laatste en hoogste bloei van de epische en hymnische poëzie in de Sumerische taal.PROF. DR F. M. TH. BÖHL
Lit.: T. Fish, The World of Ur III (in: Bull. of the John Rylands Libr., 23) (Manchester 1939); Idem, The Cult of King Dungi (ib. 1928 en 1929).