of Devon, graafschap in het Z.W. deel van Engeland, telt op een oppervlakte van 6764 km2 (1946) 738.000 inw. De oppervlakte bestaat uit een naar het Z. hellend 150-200 m hoog plateau, waarin de rivieren kronkelige dalen met vaak steile wanden hebben uitgeslepen en waarboven de vlakke resten van de oude bergmassieven, in het Z.
Dartmoor (620 m) en de Black Downs, in het N. Exmoor (520 m) uitsteken, resten van de hercynische plooiingsgebergten. Op deze massieven ontspringen ook de voornaamste rivieren, die gewoonlijk weinig te betekenen hebben, maar zeer wild kunnen zijn, wanneer ze het water van de ondoorlaatbare massieven moeten afvoeren: nl. de Dart, de Teign, de Tamer en de Ex, die in het Kanaal uitmonden en de Taw en de Torridge, die naar de baai van Bristol stromen.Het klimaat is oceanisch en ’s winters vooral aan de zuidkust bijzonder zacht (badplaatsen: Torquay aan de Torbay, Ilfracombe aan het Kanaal van Bristol). Op het plateau draagt het landschap een gesloten karakter, met dichte hagen en hoog geboomte. De bergmassieven zijn boomloos en bedekt met heide en veen. De bodem van het graafschap bestaat voor 51 pct uit weiland (bovendien is 14,8 pct natuurlijk weiland), met een dichte veestapel, welke melk en boter levert. Daarnaast is de schapenhouderij belangrijk, vooral in de heidegebieden van de massieven. In de dorpen vindt men veel appelboomgaarden; de cider vormt hier de regionale drank. Op de bouwlanden (25,2 pct van de oppervlakte) verbouwt men vnl. haver, tarwe, gerst, voederbieten en aardappelen. De kust met haar talrijke inhammen heeft goede havens, Plymouth, Devonport, Barnstaple, Bideford, Dartmouth, e.a.; behalve Plymouth alle havens voor locaal verkeer en kustvaart. Meer binnenwaarts liggen Tiverton (met kantindustrie), Tavistock (met tin- en wolframmijnbouw) en de reeds uit de Keltische tijd daterende hoofdstad Exeter, vroeger zeehaven, nu met enige industrie (meel, zeep, landbouwwerktuigen).
PROF. DR H. J. KEUNING