Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DESTILLEREN

betekenis & definitie

(fysische technologie). Destilleren is een methode voor het scheiden van de bestanddelen van een vloeibaar fysisch mengsel, dus bijv. van een mengsel van vloeistoffen of van een oplossing van een vaste stof in een vloeistof.

Door verhitten of ontspannen wordt het mengsel gedeeltelijk in dampvorm gebracht. Men scheidt dan vloeistof en damp van elkander en voert de damp door afkoelen (d.i. door onttrekken van warmte) weer over in vloeistof. Dit laatste proces heet condensatie. In de primitiefste vorm bestaat de destillatie-apparatuur dus uit een verdampruimte en een condensor. De naam is afgeleid van het Latijnse de = af, vanaf en stillare = druppelen en betekent dus letterlijk „afdruppelen”. Scheikundige reacties treden bij de boven beschreven vorm van destillatie niet op. Wanneer men de producten mengt, krijgt men het uitgangsmateriaal weer terug. De werkwijze, daarentegen, die bekend is onder de naam „droge destillatie”, is een chemisch proces (zie hieronder).De destillatie is de voornaamste vertegenwoordigster van een groep scheidingsmethoden, waarbij de bestanddelen van het te splitsen mengsel zich in verschillende verhouding verdelen over twee fazen — bij destillatie over een vloeistof en een damp — zodat de samenstelling van de fazen verschillend is en men door de fazen te scheiden tevens de bestanddelen scheidt. Andere dergelijke processen zijn: extractie (twee niet-mengbare vloeistoffen) en absorptie (eveneens vloeistof met gas of damp). Bij absorptie-processen (zie absorptie) worden zekere bestanddelen gewonnen uit een gas- of dampvormig uitgangsmateriaal (bijv. ammoniak uit ruw lichtgas door wassen met water). De grens tussen destillatie en absorptie kan niet steeds scherp worden getrokken. De meeste destillatieprocessen berusten hierop, dat in het evenwicht tussen vloeistof en damp de samenstelling van deze beide verschillend is. Bij de zgn. moleculaire destillatie echter wordt gebruik gemaakt van het feit, dat de snelheid van verdampen niet voor alle bestanddelen van een mengsel dezelfde behoeft te zijn. Op deze laatste werkwijze wordt aan het slot van dit artikel nader ingegaan.

De ligging van de evenwichten tussen gas en vloeistof bij mengsels kan sòms, maar niet steeds, worden afgeleid uit de kennis van de evenwichten tussen gas en vloeistof bij de afzonderlijke bestanddelen. In een ruimte, waarin zich één enkel bestanddeel bevindt, kunnen damp en vloeistof bij elke temperatuur slechts bij één druk in evenwicht zijn. Men noemt deze druk de dampspanning van de vloeistof. De dampspanning stijgt steeds met toenemende temperatuur.

Is de dampspanning groter dan de op de vloeistof uitgeoefende druk, dan gaat de vloeistof koken. Kookt men een stof in een open vat, dan bedraagt de dampspanning dus één atm.

Het verband tussen de dampspanning en de temperatuur kan niet door een eenvoudige formule worden weergegeven. Zet men echter de logarithme van de dampspanning uit tegen de reciproke waarde van absolute temperatuur, dus tegen 1/(t in gr. C. + 273), dan verkrijgt men een lijn die nagenoeg recht is. De dampspanning van een mengsel is de som van de bijdragen van de afzonderlijke bestanddelen, de zgn. partiaalspanningen (Wet van Dalton). In sommige gevallen is de partiaalspanning van ieder bestanddeel gelijk aan het product van zijn dampspanning in zuivere toestand en zijn „molfractie” x, d.i. de fractie van het totaal aantal moleculen, die het uitmaakt (Wet van Raoult). Men spreekt dan van ideale mengsels.

Idealiteit treedt o.a. op wanneer de componenten van het mengsel chemisch gesproken nauw verwant zijn, bijv. in mengsels van organische verbindingen uit homologe reeksen. Men kan dan ook direct de samenstelling van de damp berekenen, omdat de aantallen moleculen van de verschillende bestanddelen in de damp zich verhouden als de partiaaldrukken. Een en ander worde toegelicht aan de mengsels van de twee aromatische koolwaterstoffen benzeen (C6H6) en tolueen (C6H5⋅CH3). Deze beide stoffen moet men scheiden bij het verwerken van de lichte teerolie. Beide komen ook in benzine voor.

De kennis van deze evenwichten, te zamen met de samenstelling van de grondstof en de eisen, die men aan de producten wenst te stellen, bepaalt de wijze waarop men de destillatie zal moeten uitvoeren.

Men onderscheidt hierbij twee gevallen:

1. De scheiding is een zeer gemakkelijke, d.w.z. het verschil in samenstelling tussen vloeistof en damp is zó groot, dat men de damp als zuiver B kon beschouwen. Wanneer het mengsel dan gekookt wordt, wordt B direct in zuivere toestand verkregen. Deze werkwijze wordt gewoonlijk als verdampen aangeduid.
2. De scheiding is moeilijker. Geen van de beide bij het koken gevormde producten (vloeistof en damp) is zuiver genoeg om als zodanig afgeleverd te worden. Men spreekt hier van destilleren (in engere zin).



Het verdampen

De voor het verdampen gebruikte installatie bestaat in de eenvoudigste vorm, d.i. bij de zgn. enkelvoudige verdamping, uit een apparaat, waarin de vloeistof door toevoer van warmte tot verdampen gebracht wordt (het verdamplichaam) en een apparaat, waarin de gevormde damp tot vloeistof verdicht wordt (de condensor).

Het is een verticale cylinder met toe- en afvoeren V (voeding), D (damp) en R (residu van verdamping). De verwarming vindt plaats door middel van een pijpenbundel in een stoomtrommel (stoomtoevoer S, condensaatafvoer C, ontluchting L). In de pijpjes bevindt zich een opstijgend vloeistofdampmengsel. Om een goede circulatie teweeg te brengen, welke de warmteovergang bevordert en dus toestaat het apparaat zo klein mogelijk te maken, is een centrale terugvoerleiding voor de vloeistof aangebracht.

Van de kosten van het verdampen, zoals trouwens van de kosten van alle destillatieprocessen, wordt een zeer voornaam onderdeel gevormd door de kosten van het opwekken van de benodigde warmte. Men heeft getracht hierop zoveel mogelijk te besparen.

Volgens de onderstelling, dat A niet vluchtig is, is de partiaaldruk van B tevens de totale druk. Aangezien de partiaaldruk volgens de Wet van Raoult lager moet zijn dan de dampspanning van zuiver B, zal de oplossing van A en B bij het kookpunt van B nog niet koken, m.a.w. er is een kookpuntsverhoging. Bij een enkelvoudige verdamping van een waterige oplossing bij atm.-druk krijgt men stoom met een condensatietemperatuur van 100 gr. C. De kokende vloeistof heeft de temperatuur 100 + △t gr. C., waarin △t de kookpuntsverhoging, die in verdunde oplossingen niet meer dan enkele graden bedraagt. De voor het verwarmen toegepaste stoom heeft nog bijv. 10 gr. C. hoger temperatuur. Men kan nu twee of meer van dergelijke trappen achter elkaar schakelen, waarbij telkens de druk in een volgend verdamplichaam zoveel lager is, dat het verwarmd kan worden met de damp van het voorgaande. Men noemt dit systeem meervoudige verdamping en gebruikt veelal hiervoor de Franse benaming „multiple effet”. Evenzo: double effet = tweevoudige verdamping, triple effet = drievoudige verdamping, enz.

De met 1 kg stoom verdampte hoeveelheden water bedragen bij 1-, 2-, 3- en 4-voudige verdamping bijv. 0,87 kg, 1,51 kg, 1,95 kg en 2,4 kg. De theoretische getallen 1, 2, 3 en 4 worden dus niet bereikt. De temperatuur in de eerste verdamper wordt bepaald door de maximale temperatuur, die de oplossing zonder ontleden kan doorstaan en eventueel door de druk van de beschikbare stoom. De temperatuur in de laatste verdamper wordt bepaald door het bereikbare vacuum, mede in verband met de koelwatertemperatuur. Bij het indampen van gereinigd beetwortel-dunsap past men bijv. de volgende drukken toe:

1ste trap 1 - 1,5 atm. abs.
2de trap 0,7 - 1 atm. abs.
3de trap 0,5 - 0,7 atm. abs.
4de trap 0,2 -0,25 atm. abs.

De te verdampen vloeistof wordt hier toegevoerd in de verdamper met de hoogste druk. De vloeistofstroom en de warmtestroom zijn dus gelijkgericht (gelijkstroom).

De economie van een multiple-effetsysteem kan ook in een enkele verdamper gerealiseerd worden als men de gevormde stoom zover comprimeert, dat hij als verhittingsmiddel kan dienen. Men doet dit hetzij mechanisch (warmtepomp), hetzij door injectie van stoom van hoge druk. Voorbeelden van verdampprocessen: indampen van dunsap in de suikerfabriek; bereiden van gedestilleerd water (ketelvoedingwater, drinkwater uit zeewater); terugwinnen van vloeibaar zwaveldioxyde (SO2), gebruik voor extractie van minerale olie volgens het Edeleanu-procédé (zie extraheren); terugwinnen van benzine, gebruikt voor extractie van oliehoudende zaden.



Het destilleren (in engere zin)

Het vroeger beschreven Temperatuur-Concentratie diagram bij constante druk leert ons, wat gebeurt bij het verhitten van een vloeibaar mengsel onder constante druk. Wordt bijv. een mengsel met een molfractie benzeen gelegen tussen 0,42 en 0,64 bij 1 atm. gebracht op 95 gr. C., dan ontstaan steeds een vloeistof met eerstgenoemde en een damp met laatstgenoemde samenstelling. Wij nemen nu aan, dat deze scheiding niet volledig genoeg is. Men kan nu allereerst als volgt te werk gaan: men verhit het mengsel, dat bij de temperatuur Tk gaat koken. Men voert een kleine hoeveelheid van de damp af (samenstelling y1), condenseert deze en vangt hem op. De overblijvende vloeistof heeft de samenstelling x1. Verhit men nu x1 verder, dan worden x2 en y2 verkregen en zo vervolgens. De samenstelling van het residu van de destillatie (x) nadert langzamerhand tot die van zuiver A, maar de hoeveelheid er van wordt steeds kleiner. Door gefractionneerde condensatie van de dampen y, kan men de samenstelling tot B laten naderen, maar ook hier ten koste van de opbrengst. Met een dergelijk procédé verkrijgt men dus een groot aantal onzuivere fracties. Het doel, het bereiden van slechts 2 fracties, nl. vrijwel zuiver A en vrijwel zuiver B, kan eerst worden bereikt door toepassing van het rectificatieprincipe. Onder rectificeren verstaat men het uitwassen van de uit de invoer ontstane damp resp. vloeistof met vloeistof resp. damp, die hieruit door condensatie resp. verdamping verkregen zijn. Deze uitwassing vindt plaats onder gebruikmaking van het tegenstroomprincipe.

Bij gegeven samenstelling van invoer en producten kan men voor verschillende waarden van terugloop- en herverdampingsverhouding de kolomhoogte berekenen en zodoende het juiste compromis treffen tussen grote kolomhoogte (welke de kosten van aanschaf hoog maakt) en grote vloeistofen dampstromen (welke veel warmte kosten). Een voor eenvoudige gevallen zeer geschikte rekenmethode is de constructie volgens McCabe en Thiele in het y-x-diagram. Men zie hiervoor bijv. Walker, Lewis, McAdams en Gilliland, p. 560 e.v. De scheiding wordt moeilijker naarmate de verhouding van de dampspanningen der zuivere stoffen dichter bij 1 ligt. De beide isomere koolwaterstoffen normaal pentaan (k.pt 36 gr. C.) en isopentaan (k.pt 29,95 gr C.), waarvoor deze verhouding bij ca 1 atm. ongeveer 1,35 bedraagt, worden nog op technische schaal gescheiden. Zou men de terugloopverhouding zéér groot maken (volledige terugloop), dan verandert de verhouding van de concentraties pentaan en isopentaan per ideale schotel in reden van 1 : 1,35. Om beide producten met 99 pct zuiverheid te winnen zouden dan 30 ideale schotels nodig zijn. Bij in de practijk in aanmerking komende terugloopverhoudingen zal het aantal dan bijv. 60 bedragen.

Vormen de stoffen A en B een azeotroop, dan krijgt men bij rectificatie één zuivere component benevens de azeotroop. Zo levert waterige alkohol bij rectificatie onder atm. druk zuiver water en 96 pct alkohol.

De druk in de kolom wordt door verschillende overwegingen bepaald. Enkele zijn: product A moet onder de gekozen druk koken bij een temperatuur waarbij nog geen ontleding optreedt en die ònder de temperatuur van het gekozen verhittingsmedium ligt. Product B moet condenseren bij een temperatuur, waarbij de warmte nog gemakkelijk op economische wijze kan worden afgestaan, liefst aan koelwater. Op grond van deze overwegingen past men bijv. bij het destilleren van aardolie fracties toe, waarbij de kookpunten onder atm. druk als volgt liggen:

Butaan C4H10 −0,5 gr. C.

Pentaan C5H12 36,0 gr. C.

Benzine tot ca 200 gr. C.

Kerosine ca 200-250 gr. C.

Gasolie ca 250-340 gr. C.

Smeerolie boven 340 gr. C.,

terwijl de ontleding bij 340 gr. C. begint, de volgende drukken toe:

tot pentaan: overdruk

van pentaan tot en met gasolie: atmosferische druk

smeerolie: vacuum.

Men kan sommige voordelen van de vacuumdestillatie ook bereiken door toepassing van een vreemd gas als hulpgas. De destillatie wordt dan uitgevoerd bij zeer lage partiaaldruk van de te destilleren stoffen, en dus bij lage temperatuur, terwijl toch geen bijzonder lage druk gehandhaafd behoeft te worden. Het hulpgas is meestal stoom. Met stoom destilleert men o.m.: Smeerolie (splitsing van residu van ruwe olie met k.pt > 340 gr. C. in smeerolie en asfaltbitumen); vetzuren (splitsing van ruwe vetzuren in gezuiverde stearine en stearinepek); aetherische oliën.

Stoomdestillatie is vooral van voordeel, wanneer het destillaat niet mengbaar is met water, zodat het condensaat zich in twee lagen splitst en men slechts behoeft te decanteren. Mengsels van N-componenten kunnen worden gescheiden in N-1 kolommen.

Bij het destilleren van de benzine, kerosine, gasolie en smeeroliefracties van minerale olie behoeft men geen enkelvoudige stoffen in zuivere toestand te winnen. Men gebruikt daarbij één kolom, waaruit men op verschillende hoogten zijstromen aftapt, de meest vluchtige fracties het dichtst bij de top van de kolom. Vroeger werd de olie in een buisoven verhit en naar een afdamper (flash chamber) gevoerd, waarin alle vluchtige fracties tegelijk verdampten. Door toepassing van herhaalde gedeeltelijke condensatie in dephlegmatoren won men daarna de destillaatfracties.

De beschreven continue destillatiemethoden zijn van voordeel, wanneer men een mengsel van constante samenstelling gedurende lange tijd in niet te veel fracties moet splitsen. Is dit niet het geval, dan gebruikt men een discontinue werkwijze. Hierbij wordt in de ketel 1 een lading van het uitgangsmateriaal gekookt. De dampen worden in kolom 2 gerectificeerd en in 3 gecondenseerd, waarna de terugloop door 4 wordt teruggevoerd en het product bij 5 wordt verkregen.

De verschillende bestanddelen worden hier achtereenvolgens afgetapt. Men let daarbij op de temperatuur van de damp aan de top van de kolom. Verandert deze snel, dan schakelt men over op een volgende ontvanger. Volgens dit principe werken vele in laboratoria aanwezige apparaten. Het wordt uiteraard steeds toegepast bij destillaties voor analyse-doeleinden.



Uitvoering van de destillatieapparatuur

In de kolom worden vloeistof en damp met elkaar in contact gebracht en tevens in tegenstroom ten opzichte van elkaar bewogen. In sommige kolommen komt het contact trapsgewijs tot stand, nl. op schotels.

In andere vinden contact en transport meer geleidelijk plaats. De voornaamste soort schotelkolom is de klokjeskolom. Op de schotels verzamelt zich vloeistof, die over overloopranden door valpijpen omlaagstroomt naar de volgende schotel. De valpijp eindigt even boven de schotel zodat zich hier een vloeistofslot vormt. De damp stijgt op door perforaties in de schotels die door klokjes bedekt zijn, zodat hij gedwongen is door de vloeistof te borrelen. Bij grote kolommen is bijv. de diameter 4 m, de schotelafstand 60 cm, en het aantal der schotels 60. In speciale gevallen kan het constructiemateriaal zuurbestendig staal, koper, porselein of glas zijn.

Van de geleidelijk werkende kolommen zij genoemd de kolom met vullichamen. Deze lichamen, waarover de vloeistof omlaag druipt zijn zó gevormd, dat ze een groot oppervlak hebben bij een geringe weerstand voor de gasstroom. Veel gebruikt worden de ringen volgens dr F. Raschig. Deze „Raschig-ringen” zijn stukjes cylindrische buis, even lang als dik, bijv. van aardewerk. Zij worden los in de kolom gestort.

Slechts bij laboratoriumapparaten kan het toe- en afvoeren van warmte in voedingsvoorwarmers, aan bodem en aan top der kolom dóór de wand geschieden. Bij grotere constructies brengt men stoom- en koelspiralen aan. Bij nog grotere warmteuitwisselaars met pijpenbundels, waarbij één vloeistof of damp buiten en één in de pijpjes stroomt. Is gasvormige of vloeibare brandstof beschikbaar, dan past men buisovens toe, waarin voeding en bodemproduct gepompt worden door buizen langs wanden en dak van een vuurhaard.



Voorbeelden van destillatieprocessen

Petroleumraffinage


Enkele voorbeelden zijn reeds genoemd. Het belang moge blijken uit het feit, dat de destillatie-apparatuur 60 pct van de investering van een raffinaderij uitmaakt.

Rectificatie van lucht

De belangrijkste bereidingswijze van zuurstof is tegenwoordig het rectificeren van vloeibare lucht.



Fabricage van waterstof

Waterstof wordt gewonnen door vloeibaar maken en rectificeren van cokesovengas (= lichtgas)

Bereiding van geconcentreerde alkohol

(zie spiritus).

Moleculaire destillatie

De moleculaire destillatie is een scheidingsproces, waarbij men gebruik maakt van het verschil in verdampingssnelheid van de verschillende bestanddelen van een mengsel. Op korte afstand van het oppervlak van een verwarmde vloeistof bevindt zich hierbij een koude wand. De druk wordt zó laag gehouden, dat de verdampende moleculen merendeels zonder botsingen met gasmoleculen rechtstreeks van de hete naar de koude wand vliegen, waar zij gecondenseerd worden. Een evenwicht, waarbij uit de vloeistof voortdurend evenveel verdampt als er in condenseert, kan zich dus niet instellen. De verwarming vindt dikwijls plaats door de vloeistof in een dunne laag langs een hete wand te laten stromen, vandaar de naam: „filmdestillatie”. De gasdruk in de apparatuur bedraagt hoogstens 0,001 mm kwik. De destillatie vindt plaats bij een temperatuur waarbij de dampdruk van de te destilleren vloeistof ca 0,1-1 mm kwik is, een druk welke in andere destillatie-apparatuur niet verwezenlijkt kan worden.

Moleculaire destillatie wordt gebruikt voor het winnen van vitamine A uit levertraan, waarin het voorkomt in de vorm van een vetzure ester, die vluchtiger is dan de olie zelf.

DR IR A. KLINKENBERG

Lit.: W. L. Badger en W. L. McCabe, Elements of Chemical Engineering (1936); A. Eucken en M. Jakob, Der Chemie-Ingenieur, 1933, Bd I, 3. Teil; R. J. Forbes, Short History of the Art of Distillation from the beginnings up to the death of Cellier Blumenthal (1948); E. Hausbrand en M. Hirsch, Verdampfen, Kondensieren und Kühlen, 7de dr. (1931); E. Kirschbaum, Destillier- und Rektifizier Technik (1940); J. H. Perry, Chemical Engineers’ Handbook (1941); C. S. Robinson en E. R. Gilliland, The Elements of Fractional Destillation, 3rd ed. (1939); W. H. Walker, W. K. Lewis, W. H. McAdams en E. R. Gilliland, Principles of Chemical engineering, 3rd ed. (1937).

Destillatie in de scheikunde

Hoewel de destillatie in het laboratorium geheel aansluit bij die in de techniek (zie boven) zijn daarbij vnl. eenvoudiger hulpmiddelen in gebruik. Bij de eenvoudige destillatie, waarbij slechts een geringe rectificatie optreedt, wordt de vloeistof verhit in een fractionneerkolf met lange hals, waaraan zijwaarts een schuins aflopende buis naar de koeler loopt, terwijl aan het uiteinde van deze het destillaat in een kolfje wordt verzameld. In de hals van de fractionneerkolf bevindt zich in een doorboorde kurk een thermometer, waarvan de bol zich juist voor de zijbuis bevindt. Indien het destillaat bij kamertemperatuur een vaste stof is, gebruikt men een worstkolf, waarbij de zijbuis sterk verwijd is en aldus tevens als ontvanger fungeert. Deze eenvoudige destillatie is de meest gebruikelijke methode om vloeistoffen met een niet te gering verschil in kookpunt te scheiden; als zodanig wordt deze handeling in ieder laboratorium dagelijks talloze malen verricht. Is het gewenst de scheiding te verbeteren, omdat de kookpunten niet genoeg verschillen, dan wordt de rectificerende werking versterkt door de eenvoudige hals van de fractionneerkolf, die daar als kolom fungeert, te vervangen door een opzet.

Van deze bestaan er tal van uitvoeringsvormen. Een van de meest gebruikte is wel die volgens Vigreux of de spijkeropzet, waarbij telkens op gelijke hoogte in het weke glas met een spijker drie indeukingen zijn aangebracht. Hoe langer de opzet hoe sterker de scheidende werking, die kan worden uitgedrukt als het effectief aantal schotels. Een andere veel gebruikte vorm is de gevulde kolom, waarbij de kolom gevuld is, oorspronkelijk met glazen kralen, thans meestal met glazen of porseleinen ringen (Raschig-ringen) of spiraaltjes. Het is wenselijk de kolom te isoleren om te sterke condensatie door afkoeling te voorkomen, welke vloeistofophoping („flooding”) aan de onderzijde ten gevolge kan hebben door te sterke terugloop. Eenvoudig inpakken met watten of asbestpapier is al een verbetering, lucht- of vacuummantels zijn nog doeltreffender.

Stoffen, die bij haar kookpunt reeds zouden ontleden, kunnen onder verminderde druk worden gedestilleerd. Meestal wordt in het laboratorium daarbij de eenvoudige fractionneerkolf gebruikt, waarbij een glascapillair door de kurk in de hals een geringe luchtstroom toevoert, waardoor het gevaar van stoten en overkoken wordt verminderd. Als ontvanger dient bijv. ook een fractionneerkolf, verbonden met de koeler en door de zijbuis met de luchtpomp. Door bijzondere apparaatjes („spin”) e.d. kan zo nodig van ontvanger worden gewisseld zonder het vacuum te verbreken. Bij vacuumdestillaties is de thermometer vaak in een tweede hals op de kolf bevestigd.

Bij minder vluchtige stoffen, die niet in water oplossen, wordt wel stoomdestillatie toegepast. Hierbij wordt stoom in de kolf ingeleid, zodat in de ontvanger een mengsel van water en destillaat zich verzamelt. De destillatietemperatuur stijgt hierbij niet noemenswaard boven 100 gr. C., hoewel het kookpunt van de destillerende stof alleen veel hoger ligt. Deze methode wordt o.a. toegepast bij de bereiding van aetherische oliën uit plantaardige grondstoffen. Meer geperfectionneerde apparaten met regelbare reflux e.d. sluiten zich geheel aan bij de technische toestellen.

Droog destilleren

Bij de zgn. droge destillatie wordt niet een mengsel in zijn componenten fysisch gescheiden maar ontstaan door chemische ontleding vluchtige producten. De stof wordt daartoe in een retort, verbonden aan een koeler, verhit, vaak tot hoge temperatuur. Vroeger werd de droge destillatie in het laboratorium veel toegepast, thans echter slechts weinig meer, omdat meestal, vooral bij organische verbindingen een zeer groot aantal ontledingsproducten gelijktijdig ontstaan, zodat het proces weinig inzicht verschaft in de juiste constitutie van het uitgangsproduct. In de techniek evenwel zijn er een aantal belangrijke processen, die op droge destillatie berusten. Zo is de bereiding van gas en teer uit steenkool, met cokes als residu, in de gas- en cokesfabrieken een droge destillatie.

Bij de droge destillatie van hout ontstaan naast de houtskool de houtteer en een waterige vloeistof, die o.a. azijnzuur en aceton bevat. De naam pyrogallol herinnert aan de vorming door droge destillatie (pyro = vuur) van galluszuur uit galnoten.

PROF. DR J. A. A. KETELAAR