Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COLLEGIUM PHILOSOPHICUM

betekenis & definitie

was de benaming van een bij K.B. van 14 Juni 1825 te Leuven opgericht instituut voor hoger onderwijs, dat met de toen aldaar bestaande staatsuniversiteit verbonden was en tot doel had aan toekomstige R.K. geestelijken een door de staat nauw gecontroleerde filosofische vorming te geven vóór hun intrede in de bisschoppelijke groot-seminaria. Het oprichten van dit Collegium was voor de Jozefinistisch gezinde koning Willem I een nieuwe stap tot het verwezenlijken van zijn politiek i.z. onderwijs en godsdienst.

Een reeks besluiten had reeds het hoger (27 Sept. 1815, 25 Sept. 1816) en het lager (20 Mei 1821, 25 Juli 1822, i Febr. 1824, 7 Apr. 1825) onderwijs geheel onder staatsleiding gesteld en er de macht en invloed van de R.K. Kerk gebroken. De beslaglegging van de staat op het zo belangrijke middelbare onderwijs, dat zich vooral in handen van de geestelijkheid bevond, geschiedde terzelfder tijd, bij K.B. van 14 Juni 1825. Deze maatregelen houden nauw verband met elkaar: de ene verleende aan de middelbare staatsscholen een monopolie en hief alle instituten op, die geen speciale toestemming tot het geven van onderwijs gekregen hadden, dus ook de bisschoppelijke klein-seminaria; de andere maatregel stelde hiervoor in de plaats het éne Collegium Philosophicum, dat alle toekomstige priesters der zuidelijke provincies verplicht werden te bezoeken.

Wegens de hevige tegenstand die het Collegium van R.K. zijde ondervond, werd deze instelling door verscheiden besluiten van 1825 versterkt: de bisschoppelijke groot-seminaria mochten alleen leerlingen opnemen, die tevoren het Collegium Philosophicum hadden bezocht (11 Juli en 20 Nov.); de vrijstelling van de militaire dienst werd aan de studenten van het Collegium Philosophicum voorbehouden (24 Juli); de jongelieden, die hun middelbare studies in het buitenland gedaan hadden, mochten in geen binnenlandse universiteit opgenomen, tot geen openbaar ambt benoemd en ook niet tot het uitoefenen van geestelijke functies toegelaten worden (14 Aug.); de meeste studiebeurzen werden aan het Collegium Philosophicum voorbehouden (3 Sept.). Op 17 Oct. 1825 vond de plechtige opening van het instituut plaats. Het grootste aantal van de studenten, alsook de meeste leerkrachten, waren uit het groothertogdom Luxemburg afkomstig. In de andere gewesten van het Z. wekten de koninklijke maatregelen ontevredenheid en verzet.

De prins van Méan, aartsbisschop van Mechelen, weigerde het ambt van curator van het Collegium en protesteerde met de andere bisschoppen krachtig tegen de nieuwe instelling. Overal verschenen scherpe, anonieme strijdschriften. De toestand werd minder gespannen toen, na de bemiddeling van de internuntius Capaccini, het bijwonen van het Collegium facultatief werd (K.B. 20 Juni 1829). Deze beschikking deed onmiddellijk het aantal leerlingen dalen en de toestand werd nog erger na het besluit van 2 Oct. 1829, dat de heropening van de bisschoppelijke klein-seminaria toeliet.

Daarna was het Collegium Philosophicum, bij gebrek aan inschrijvingen, tot verdwijnen gedoemd. Het werd reeds bij besluit van 9 Jan. 1830 opgeheven en de lessen werden met het einde van het studiejaar gestaakt. De laatste twee besluiten werden van de koning vooral door Mgr Van Bommel, de pasbenoemde bisschop van Luik, verkregen. De archieven van het Collegium berusten te Brussel op het Algemeen Rijksarchief.DR J. LAMBERT

Lit.: Pasinomie ou collection compléte des lois, décrets, arrêtés et règlements généraux qui peuvent être invoqués en Belgique, 2e série, 1814-’30. Bruxelies (1838)e.v.; C. Terlinden,Guillaume ier Roi des Pays-Bas, et l’Eglise catholique en Belgique (2 dln. Bruxelles 1900).

H. Nélis,Invent. des archives de l’Université de l’Etat a Louvain et du Collége philosophique. (Bruxelles 1917). H. T.

Colenbrander, Willem I, koning der Nederlanden (2 dln. Amsterdam 1931-’35).

< >