(carnavalsliederen) noemt men in ruimere zin de liederen, die sinds de 15de eeuw gedurende het carnaval gezongen werden; in meer beperkte zin die, welke te Florence in de 15de en 16de eeuw de carnavalsoptochten begeleidden. Als die optochten mythologische personen of personificaties van deugden voorstelden, noemde men ze Trionfi, als ze beroepen voorstelden, Carri. Volgens Lasca werd deze wijze van feestvieren uitgevonden door Lorenzo de’Medici.
De metrische vorm van de Canti carnascialeschi stemt gewoonlijk met die van de ballata overeen. Wij bezitten er ongeveer 400. Over het algemeen zijn ze weinig moreel; de meeste sporen de mensen aan om in de eerste plaats van het leven te genieten, maar doen dit met een zweem van melancholie om de vergankelijkheid van alle vreugd: zo bijv. de beroemde Trionfo di Bacco e Arianna van Lorenzo zelf. Behalve deze hebben Poliziano, Varchi, Grazzini, Machiavelli en Alamanni canti carnascialeschi geschreven.Bibl.: uitgaven door Lasca (Firenze 1559), Bracci (Cosmopoli d.i. Lucca 1750), Guerrini (Milano 1883), m. inl. d. M. Bontempelli, ed.
Classici Italiani (Milano 1930).