Bronckhorst, huis en bannerheerlijkheid, thans (als stadje van 250 inw.) behorende tot de gemeente Steenderen aan de Gelderse IJsel. Als eerste lid van het geslacht der heren van Bronckhorst vindt men tussen 1127 en 1131 Adam vermeld, als laatste de in 1553 overleden bannerheer Joost van Bronckhorst, die door keizer Karel V in de gravenstand verheven was.
Door diens achternicht Ermgard van Wisch, die in tweede huwelijk getrouwd was met Georg, graaf van Limburg-Stirum, kwam de bannerheerlijkheid in de familie van de laatstgenoemde. In 1721 werd zij verkocht aan J. P. van Raesfelt, die haar in 1754 overdeed aan J. R. van Glasenapp.
Z. D. W. baron van Tengnagell kocht Bronckhorst vervolgens in 1760, F. A. graaf van Limburg-Stirum in 1793, C.
J. Wolterbeek in 1805 en H. L. Ketjen in '1824.
Na nog een tijdlang in handen van D. de Haas te Bronkhorst geweest te zijn, werd de heerlijkheid of wat er nog van over was met het deerlijk vervallen slot eigendom van A. Th. L. Metelerkamp in 1846.
Uit het oude geslacht Bronckhorst stamt de tak der heren van Bronckhorst-Batenburg en wel uit Dirk, tweede zoon van Willem van Bronckhorst en Johanna van Batenburg (gehuwd in 1315). De oudste zoon Willem en diens nakomelingen vormden de tak Bronckhorst van Bronckhorst en Borculo. De bannerheerlijkheid was een allodiale heerlijkheid, maar werd gerekend te behoren onder de Gelderse souvereiniteit. Behalve het stadje Bronckhorst behoorde tot haar de buurschap Olburgen.
Voor de rol die leden van het geslacht hebben gespeeld in de partijstrijd van de 14de eeuw z Gelderland, geschiedenis.DR A. J. MARIS.
Lit.: A. ten Doesschate, Iets uit de Geschiedenis van Steenderen en Bronkhorst (1919); D. P. M. Graswinckel, Het Archief van het Huis Bronkhorst in Verslagen omtr. ’s Rijks Oude Archieven (1926), dl 2, blz. 77.