Asperifoliae of Ruwbladigen is de naam van een plantenfamilie uit de groep der Sympetalen, die met een 1200-tal soorten, vooral in de noordelijke gematigde luchtstreek, voorkomt en bijzonder rijk in het mediterrane gebied vertegenwoordigd is. Meestal zijn het éénjarige kruiden met ronde stengels en verspreide, enkelvoudige, gaafrandige, bijna steeds zittende bladeren zonder steunbladeren, die ruw behaard zijn.
De bloeiwijze is een schicht, die voor de bloei opgerold is. De bloem is, behoudens uitzonderingen (Slangenkruid, Kromhals), radiair symmetrisch en heeft een 5-tandige of -delige kelk, een 5-lobbige of -spletige bloemkroon, vaak voorzien van zgn. kroonschubben, 5 op de bloemkroon gezeten meeldraden en een bovenstandig, uit 2 vruchtbladen gevormd vruchtbeginsel met, als gevolg van het optreden van 2 zgn. valse tussenschotten, 4 hokjes, in elk waarvan 1 hangende anatrope zaadknop. Een bijzonderheid van de stijl is, dat deze door het uiteenwijken van de 4 hokjes van het vruchtbeginsel bodemstandig (gynobasisch) wordt, waarbij wij voor de Heliotroop en verwanten een uitzondering moeten maken. De vrucht is, afgezien van enkele geslachten der laatstbedoelde groep, waarbij een steenvrucht voorkomt, steeds een splitvrucht, een 4-voudige dopvrucht, evenals bij de Labiaten. De bloemen zijn vaak eerst rood en worden later blauw of violet, hetgeen met het tot stand komen der bevruchting schijnt samen te hangen: de blauwe bloemen bevatten geen honing meer! Kruisbestuiving door insecten wordt op verschillende wijzen bevorderd: bij Ossetong en Smeerwortel steekt de stempel ver vooruit, Bernagie en Slangenkruid zijn protandrisch, het Longenkruid is heterostyl enz.In Nederland zijn de volgende geslachten dezer familie door wildgroeiende soorten vertegenwoordigd:
a. zonder of ± zonder kroonschubben Echium (Slangenkruid),
Lithospermum (Paarlzaad) en Pulmonaria (Longenkruid);
b. met kroonschubben Anchusa (Ossentong), Asperugo (Scherpkruid), Borago (Bernagie), Cynoglossum (Hondstong), Lappula (Stekelzaad), Lycopsis (Kromhals), Myosotis (Vergeet-mij-niet) en Symphytum (Smeerwortel).
De meeste van deze geslachten droegen ook soorten bij tot onze adventieve flora, waarnaast nog te noemen zijn: de Zuideuropese Heliotroop, Heliotropium europaeum L., de geheel onbehaarde, geelbloeiende Cerinthe minor L. uit Zuid-Europa, de op een bruin of geelbloeiende Ossentong gelijkende Nonnea pulla DC. uit Midden- en Z.O.-Europa en de op een Kromhals met gele bloempjes gelijkende Amsinckia’s uit Noord-Amerika. Ook vele sierplanten leverde de familie der Boraginaceeën op.
Vele Boraginaceeën golden vroeger als geneeskrachtig en dragen als herinnering daaraan de soortnaam officinalis. Een speciale vermelding verdient nog de Alkanna tinctoria Tausch, een stijfharige plant met ten dele liggende stengels en blauwe bloemen uit Zuid-Europa, welker wortel een kleurstof levert, het alkannarood, dat gebruikt wordt voor het kleuren van vetten en oliën.