ook wel Basterdlocus of Angélique genaamd, is een houtsoort uit Suriname en Frans Guyana, afkomstig van Dicorynia guyanensis Amsh. (syn. D. paraënsis Bth. sensu Pulle), een Leguminose-Caesalpinoideae.
Het is een tot 35 m hoge boom met zware kroon en overhangende takken, 5-7-talhge, geveerde bladeren en witte bloemen in grote eindstandige bloeiwijzen. De bloem heeft slechts 3 bloemblaadjes en 2 meeldraden met 4-8-hokkige helmknoppen. Het hout is vrij zwaar, tamelijk hard, bruingrijs tot roodachtig geelbruin van kleur en is tegen paalwormen bestand door de aanwezigheid van kiezellichaampjes in de mergstraalcellen. Het kiezelgehalte kan variëren van 0,2-2 pet, doch is steeds hoog genoeg om het hout bestand tegen paalworm te doen zijn en laag genoeg om behoorlijk verwerkt te kunnen worden. Het is geschikt voor zeeweringen en sluiswerken, doch ook voor bruggenbouw, huizenbouw en betimmering. Basralocus komt in flinke afmetingen en vaak in bepaalde complexen voor en zal wellicht een van de voornaamste exploitatie-objecten van de Surinaamse bossen kunnen vormen.
S.g. is 0,7-0,95. Groeiringen zijn weinig duidelijk; de houtvaten meestal alleenstaand, soms in groepjes van 2-4, of in kleine radiale rijtjes; ze zijn vrij nauw, 150-250 n, en slechts spaarzaam verdeeld, ca 2 per mm2; ze bevatten vaak thyllen*. Mergstralen in twee soorten, doch beide smal. Parenchym komt in gesloten mantels om de houtvaten voor.Lit.: Pfeiffer, De houtsoorten van Suriname I (1926); Barner, Die Nutzhölzer der Welt II (1942).