Men wint het barnsteen, door het aan de kusten, waar het aanspoelt, te zoeken, te „lezen” (de zeesteen)-, de opbrengst van deze „strandzegen” is voldoende voor het dagelijks onderhoud van velen; ten dele wordt het barnsteen ook met netten uit zee opgeschept, waarin de stukken, vastgehouden door losgewoeld wier, ronddrijven, de zgn. schepsteen; bovendien verzamelen de vissers het op ondiepe zeebodem met kleine netten, hetzgn.,,barnsteensteken”.Tot 1860 heeft zeebarnsteen de markt beheerst, hierna ging men het barnsteen baggeren, wat het eerst gebeurd is, toen bij het uitbaggeren van de vaargeul Koningsbergen-Memel, ten Z. van Memel, barnsteen naar boven kwam. Ten slotte wint men het barnsteen door graven.
De „graafsteen” onderscheidt zich van de „zeesteen” door een zeer dikke verweringslaag en door het voorkomen van inwendige spleten. Aanvankelijk werden alleen oppervlakkige lagen ontgonnen, na 1875 ook de diepere, wat het voordeel had, dat men ook in de winter kon werken. Uit 1 m3 blauwe aarde wint men slechts 1,6-1,7 kg barnsteen waarvan gemiddeld slechts 0,3 kg bruikbaar is. De voor den koper geheel waardeloze verweringslaag wordt voor een groot deel met de hand of door spoelen verwijderd, daarna gaat de massa in met water gevulde vaten, waarin met behulp van bezems de laatste sporen van aanhangende aarde verwijderd worden, en ten slotte in roterende vaten met water en scherp zand om de „schors” geheel te verwijderen; dit alles komt overeen met wat in de natuur door het heen-en-weer-rollen op de zeebodem geschiedt en zo ontstaat een product, dat een behoorlijke beoordeling als handelswaar toelaat. Hierna volgt een sortering naar de grootte. Men onderscheidt: Fliesen (tegels), dit zijn plaatvormige stukken die minstens 25 cm lang en 75 mm breed en dik zijn; Platen, dunner dan de „Fliesen”; Bodemsteen, grote, ronde stukken, waarvan er 10 tot 14 of 16 per kg gaan; Rond, in verschillende soorten, helder of troebel, waarvan er 50-1600 per kg gaan; Benig barnsteen, in verschillende maten, ca 150 per kg; Schlauben (hulzendoppen) met schaalvormige structuur; ze splijten gemakkelijk van elkaar af en zijn waarschijnlijk ontstaan, doordat jongere, nog vloeibare hars uitgestroomd is op reeds gestold hars.
Vernis, de kleinste handelsstukken, van geel tot zwart, die meestal tot barnsteenlak of geperst barnsteen verwerkt worden. Brack, afval, met vaak inwendige spleten of vreemde insluitsels.Wanneer men barnsteen onder luchtafsluiting tot 140 a 200 gr. C. verhit, wordt het zo week, dat men het kan buigen en vervormen; dit doet men bij de bereiding van geperst barnsteen oïambroïd. Men gebruikt daartoe de kleine afvalstukken en krijgt dan een product, dat men bijna niet van natuurlijk barnsteen onderscheiden kan; de oorspronkelijke eigenschappen en kleur blijven behouden, doch men kan er ook andere kleuren als rood, blauw, groen enz. aan geven; de oorspronkelijk ronde blaasjes zijn echter vervormd. De fabricage van geperst barnsteen was in handen van de Pruisische staat om de prijs van natuurbarnsteen te kunnen handhaven. Voorts smelt men het barnsteen voor de bereiding van barnsteensmelt, barnsteenlak, bamsteenolie en barnsteenzuur. Het barnsteengraven is lange tijd het recht geweest van de Pruisische hertogen; op overtreding stond de doodstraf. Tegenwoordig hebben de strandbewoners het recht te lezen, te scheppen en te steken, doch het recht tot graven is in 1867 door het rijk verpacht aan de firma Stantien & Becker te Palmnicken.
Gebruik: voor siervoorwerpen en sieraden, voor laboratoriumdoeleinden (isolering); medicinaal wordt het tegenwoordig officieel niet meer gebruikt, doch in het volksgeloof speelt hetzekernog een rol. Het gebruik als sigarenpijpjes dankt vooral zijn oorsprong aan het feit, dat de Koran verbiedt beenderen van dieren in de mond te houden. Geperst barnsteen wordt, behalve voor isolatiedoeleinden, vooral gebruikt voor bekers bij de bloedtransfusie, waarvoor het ongeëvenaard is door de geringe mate, waarin het bevochtigd wordt. Producten, uit barnsteen bereid, zijn:
Barnsteensmelt (colophonium succini of barnsteencolophonium genoemd); het ontstaat bij het verhitten en smelten van barnsteen; tijdens dit proces wordt het barnsteenmolecuul tot zijn kleinere bouwstenen afgebroken; deze bouwstenen zijn van verschillende grootte en kleiner naarmate de smelting langer duurde en naarmate hoger verhit werd. Onderbreekt men de smelting op het ogenblik waarop juist alles vloeibaar is geworden, dan verkrijgt men ca 60 pet makkelijk smeltbare en oplosbare harsen, uit welke men waardevol barnsteenlak bereiden kan. Maar dan zijn tevens 1-5 pet vrij barnsteenzuur ontstaan, een eigenaardig geurende terpeenolie (ca 15 pet) en gassen, waaronder zwavelwaterstof, dat men wel als middel ter identificatie van barnsteen gebruikt. Gaat men het smeltproduct verder verhitten, dan gaan ook de gemakkelijk oplosbare harsen in olie en gas over en blijft er slechts een geringe rest achter. (Copalen geven geen CS2 af en phenolkunstharsen verkolen onder afgifte van gas en phenolen). Het gemakkelijk te verpoederen barnsteensmelt is in verschillende organische oplosmiddelen oplosbaar en geeft daar lakken mee, die wegens hun duurzaamheid zeer gewild zijn. Terwijl barnsteen zelf slechts voor y2 of % oplosbaar is in terpentijnolie, benzol of amylacetaat, lost het barnsteensmelt er geheel in op.
Barnsteenzuur, aethyleenbamsteenzuur, acidum succinicum of 1 : 2-aethaan-dicarbonzuur is reeds in 1550 door Agricola bereid door droge distillatie van barnsteen. Het tweebasische zuur met de formule HOOC.CH2.CH2.COOH is een kleurloze kristallijne stof, met zure reactie oplosbaar in water, sm.pt 185 gr. C., die bij 235 gr. C. kookt, maar daarbij overgaat in het kleurloze, bij 120 gr. C. smeltende barnsteenzuuranhydride.
Barnsteenzuur vindt men verspreid in de natuur, bijv. in algen, in mossen, in tomaten, maar ook in de schildklier, de milt van runderen en in het wolvet. Tevens ontstaathetsteeds bij de alkoholische gisting. Technisch heeft het betekenis, doordat het de grondstof vormt voor de bereiding van verschillende kunstharsen en in de analytische chemie wordt het, daar het gemakkelijk zuiver te verkrijgen is, gebruikt voor de bereiding van zuuroplossingen van nauwkeurig bekende sterkte.
Barnsteenlak behoort steeds bereid te zijn uit barnsteen, dat men voorzichtig en bij zo laag mogelijke temperatuur smelt en waaraan men een bepaalde hoeveelheid lijn- en/of terpentijnolie toevoegt en dan onder krachtig roeren vermengt. Men maakt onderscheid tussen de zgn. vette en vluchtige barnsteenlakken; de vluchtige bevatten geen of slechts weinig lijnolie. De vette lakken zijn in gedroogde toestand veel elastischer dan de vluchtige lakken.
Bamsteenolie of succinol ontstaat als nevenproduct bij het smelten van barnsteen, zoals bij het smelten der echte copalharsen copalolie ontstaat. Het is een waardevol handelsproduct, dat, indien echt, en zuiver, goudgeel van kleur is; de ruwe olie is steeds donkerbruin en vertoont fluorescentie. S.g. 0,935. Zuurget. 13,0; estergetal 2,0; verz. get. 15,0; ze lost op in 4-4,5 vol. 95 pet alkohol, maar niet in 90 pet alkohol.
DR A. KLEINHOONIE
PROF. DR J. A. A. KETELAAR
Lit.: Klebs, Gewinnung u. Verarbeitung d. Bernsteins (Königsberg 1883); Idem, Handelssorten d. Bernsteins (Berlin 1883); Idem, Der Bemstein u. seine Geschichte (Königsberg 1889); Göppert und Menge, Flora d. Bernsteins (Danzig 1883); Conwentz, Monographie d. baltischen Bernsteinbaume (Danzig 1890); Tesdorpf, Gewinnung, Verarbeitung u. Handel d.
Bemsteins (Jena 1887); Landsberg, Gesch. d. Bernsteins u. seiner Gewinnung (Preuss. Jahrb., 1889); A. Tschirch, Die Harze u. ihre Harzbehalter (2de dr., 1906); R. Braams, Das Mineralreich (Esslingen-München 1912); Ullmann's Enzykl. d. Techn.
Chemie, 2de dr. dl II (1928); C. Plonait, Ueber d. sicheren Nachweiss d. echten Ostseebemsteins b. Verwechselung u. Falschung u.s.w. (Berlin 1926); K. And ree, Bemsteinforschungen (Berlin-Leipzig 1929); K. Dietrich und E.
Stock, Analyse d. Harze, Balsame u. Gummiharze (Berlin 1930); L. Schmid, Bemstein (Dresden-Leipzig 1931); A. Tschirch und E. Stock Die Harze dl II, 2, 2 (Berlin 1936).