van het Sanskrit-woord avatāra, dat nederdaling betekent en in de mythologie der Hindoes wordt gebruikt om de verschijningsvorm of incarnatie van een godheid op aarde aan te duiden, in een mens of een dier, waarbij hij als zodanig handelt zonder echter zijn goddelijke macht te verliezen. Beroemd zijn vooral de 10 avatāra’s van Viśnu. Negen daarvan, nl. als vis, schildpad, everzwijn, manleeuw, dwerg, Rāma-met-de-bijl, Rāma zoon van Daśaratha, Krsna, Boeddha, hebben reeds plaats gehad, de 10de verschijning als Kalkin, een witgevleugeld paard, zal de verwoesting der aarde met zich slepen.
In de moderne theosofie bezigt men het woord avatara voor iedere incarnatie van een hoger wezen, dat niet tot wedergeboorte gedwongen is.