of suikerpalm, Arenga saccharifera Labill., komt in de tropische gebieden van Azië op een hoogte van 500-1000 m boven zee voor, wordt ca 12-25 m hoog, 65 cm dik en bezit een dichte bladerkroon, terwijl de stam bezet is met de resten der afgestorven bladeren. De volwassen bladeren zijn 6 m lang, oneven gevind; de jonge bladeren staan stijf omhoog, de oudere staan ongeveer loodrecht op de stam of hangen over, terwijl de oudste geknakt langs de stam omlaag hangen.
De bladscheden zijn met de stam vergroeid en omgeven door een vlechtwerk van zwarte haren. Tussen deze haren verzamelt zich veel stof en humus, zodat veel epiphyten op de stam kunnen groeien. De arenpalm is éénhuizig, mannelijke en vrouwelijke bloeiwijzen komen op dezelfde stam voor. Aan jonge palmen zitten de bloeiwijzen alleen aan de top, maar naarmate de boom ouder wordt, ook lager aan de stam; de bloeiwijzen of „bloeikolven” zijn omhuld door 6-10, van onderen korte, naar boven langer wordende bladscheden.