Hervormd godgeleerde (Leeuwarden 27 Sept. 1760 - Groningen 5 Apr. 1837), werd in 1800 hoogleraar te Harderwijk inde kerkgeschiedenis, in 1812 te Groningen, waar hij dogmatiek en practische vakken doceerde doch kerkhistoricus bleef. Bovendien beoefende hij taalkunde en taalgeschiedenis.
Hij heeft het meest naam gemaakt door zijn vierdelige Geschiedenis der Ned. Hervormde Kerk (1819-’27), samen met I. J. Dermout, die echter slechts een klein deel heeft bijgedragen. Ypey was een goed kenner der bronnen; hij interpreteerde de geschiedenis in ondogmatische zo niet antidogmatische, op zijn best Erasmiaanse geest en werd daarop principieel aangevallen door M. C. M. van der Kemp.Bibl.: Gesch. der Chr. Kerk in de 18de eeuw, 12 dln (17971815); Gesch. v. d. bezondere kerkgen. en godsd. sekten in de 18de eeuw, 2 dln (I8O8/’O9); Bekn. gesch. der system. godgel., 3 dln (1798); Oorsprong v. eenige Nederduitse spreekwijzen en woorden (1804); Taalk. aanmerkingen over verouderde en min verstaanbare woorden in de St. vert. (1807); Bekn. gesch. der Ned. tale, 2 dln (1812); Bekn. gesch. v. d. hervorming der Chr. kerk in de 16de eeuw (1817); Gesch. v. h. patronaatsrecht (1829).
Lit.: M. C. M. van der Kemp, De eere der N.H.K. gehandhaafd tegen Y. en Dermout, 3 dln (I830-33).