Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Angelsaksen

betekenis & definitie

is de verzamelnaam, gegeven aan de Germaanse stammen der Angelen*, Saksen* en Juten* die zich in de 5de eeuw in Engeland vestigden. De Romeinse provincies der beide Brittannië’s, in 407 door de Romeinse legioenen verlaten, werden van dat ogenblik af voortdurend aangevallen en geteisterd door de Pieten (uit Schotland), Scoten (uit Ierland) en vooral door de uit het huidige N.W.

Duitsland en Denemarken afkomstige Germaanse zeerovers der Angelen, Saksen en Juten, die het Z. en het O. van het eiland bedreigden. De traditie, die wil dat in 449 de Angelsaksen onder leiding van Hengist (Hengst) en Horsa (Paard) op de Oostkust van Engeland landden en door Vortigern, den Keltischen koning van Kent, werden verzocht hem bij te staan in de strijd tegen de Pieten en Scoten, waarna hun het eiland Thanet bij de kust van Kent werd afgestaan, is weinig geloofwaardig: reeds in 408 wordt een aanval der Saksen vermeld, en in 429 leed een coalitie van Pieten en Saksen bij Verulam (St Albans) een verpletterende nederlaag. Kort daarop moesten echter de Britten het onderspit delven, en een gelijktijdige kroniek noteert onder dejaren 441-442 „De Brittannië’s . . . vallen in de macht der Saksen”. De Britten zouden zich nochtans herstellen, en voet voor voet het terrein betwisten aan de Angelsaksische indringers. Een nederlaag bij de Badonberg(?), rond 500, brak zelfs in het Z. voor een halve eeuw de vooruitgang der Saksen. Maar rond het midden der 6de eeuw werd, vooral langs de Romeinse heirbanen, de mars naar het Westen hervat.

De Saksen bereikten in 577(?) de Severn-Golf (slag van Deorham), de Northumbrische Angelen in 6i6(?) de Ierse Zee (inneming van Chester), aldus de in de onvruchtbaarste delen van West-Engeland teruggedrongen Kelten van elkaar scheidend. In de 7de-8ste eeuw eindigde practisch de inbezitneming van Engeland door de Angelsaksen, nadat de Britten nog een weinig terrein hadden moeten prijsgeven. In de volgende eeuwen zouden enkele Keltische vorstendommen een wankele zelfstandigheid handhaven, de meeste echter het oppergezag van een of anderen Angelsaksischen koning erkennen. De Juten hebben zich dan gevestigd in het uiterste Z.O. van Engeland (Kent) en, langs het Kanaal, op het eiland Wight en in het daartegenover gelegen Hampshire. Verder zijn ze niet doorgedrongen. De Saksen daarentegen, die waren geland aan de kust van de Noordzee benoorden de Theemsmonding, en, in het Kanaal, van Kent tot het Britse Domnonea, zijn van daaruit de verovering van Zuid-Engeland begonnen.

De Angelen hebben een nog groter gebied overmeesterd. Van hun bruggenhoofden langs de Noordzeestranden uit, van bezuiden de Wash tot aan de Firth of Forth, hebben ze gans Midden- en Noord-Engeland in bezit genomen. De- vestiging en veroveringen der Angelsaksen voltrokken zich zonder vooropgezet plan of samenwerking. Ze bevochten evengoed elkander als de Kelten. Uit het verwarde begin groeiden tal van rijkjes die, al naar de politieke conjunctuur, uitdijden, versmolten of verdwenen. De traditie kent hen onder de naam Heptarchie (de Zeven Rijken). In werkelijkheid waren er een 16 a 18, doch de voornaamste zijn inderdaad tot een zevental terug te brengen: het rijk der Juten in Kent; de drie Saksische rijkjes van Essex (OostSaksen, met Londen), Sussex (Zuid-Saksen) en Wessex (West-Saksen); en de vier Angelen-rijkjes van Oost-Anglië (Norfolk en Suffolk), Mercië (Midden-Engeland), Deira (met York) en Bernicië, de laatste twee reeds in de 6de eeuw versmolten tot Northumbrië.In de 6de eeuw begon een verbitterde strijd om de hegemonie tussen die verschillende Angelsaksische koninkrijken. Een ogenblik schijnt koning Aethelbert* van Kent de andere vorsten aan zich te hebben onderworpen (einde 6de eeuw), doch Kent was een te kleine en zwakke staat om dit lang vol te houden. In de volgende eeuw ging het conflict dan ook in hoofdzaak tussen Northumbrië en Mercië. Lang en wisselvallig was de strijd tot Aethelred van Mercië op beslissende wijze de Northumbriërs versloeg (679) en voor anderhalve eeuw het overwicht van zijn rijk in Engeland vestigde. Doch na de dood van Coenwulf (796-821), opvolger van den groten Offa (757-796) ontstond snel anarchie in Mercië, zodat Egbert (802-839) voor Wessex in de jaren 825-827 de hegemonie kon veroveren, aan welke toestand pas de Deense en Normandische invallen der 11de eeuw een einde hebben gemaakt.

Ondertussen had zich op godsdienstig en cultureel gebied een belangrijke evolutie voltrokken. De Kelten waren Christenen doch zozeer van haat tegen de Angelsaksen vervuld, dat ze hun heidense tegenstanders niet wilden bekeren. Zodat, als een zeldzaamheid in de Europese kerkgeschiedenis, de bekering der Angelsaksen haar impuls heeft gekregen van Rome. Paus Gregorius I (590-603) stuurde den H. Augustinus* met 40 monniken naar Engeland. Deze genoten een vriendelijk onthaal vanwege koning Aethelbert* van Kent, wiens gemalin Bertha reeds Christin was (597).

De koning zelf werd nog hetzelfde jaar gedoopt, en kort daarop werden reeds een drietal bisdommen gesticht (Canterbury, Rochester, Londen). Het Christendom had ingang gevonden in ZuidEngeland. Een weinig later, rond 625, zou de Romein Paulinus het Noorden beginnen te kerstenen. Op 12 Apr. 627 werd Edwin, koning van Northumbrië, gedoopt. Een heidense reactie, geleid door Penda van Mercië (overleden 655) zou niet slagen, maar er indirekt toe bijdragen, nieuwe zendelingen in Engeland te brengen. Eén der tegenstanders van Penda, de H.

Oswald, koning van Bernicië, opgevoed bij de Scoten, riep de monniken van Iona ter hulp om de kerstening van het Noorden opnieuw ter hand te nemen. Met zijn hulp stichtte de H. Aedan op het eiland Lindisfarne een abdij, welke de kweekschool werd van een schare missionarissen, die Northumbrië en Mercië bewerkten en er tal van abdijen stichtten (o.a. Jarrow). De liturgie en gebruiken der Scoten staken echter scherp af tegen die welke in zwang waren in het „Roomse” deel van het eiland. Vandaar tweespalt.

Een synode, op initiatief van Wilfried, te Witby bijeengeroepen om het geschil bij te leggen, eindigde met een nederlaag der Scoten, die zich daarop naar Iona terugtrokken (664). De Oost-Romein Theodorus van Tarsos zou een weinig later de Angelsaksische kerk volledig naar Romeins model inrichten en daarenboven nog talrijke nieuwe bisdommen stichten (669-690). Op cultureel gebied kwam Engeland nu, onder de dubbele invloed van Scoten en Rome, tot hoge bloei: de Angelsaksen hebben een zeer belangrijk aandeel gehad in de Karolingische Renaissance en aan Angelsaksische zendelingen (z Willibrordus, Bonifatius) is de bekering van Germanië toe te schrijven.

In het begin der 9de eeuw had Wessex de suprematie in Engeland veroverd, maar gevaarlijke buitenlandse vijanden, voornamelijk Scandinaafse zeerovers, Noren en vooral Denen, kwamen snel zijn macht bedreigen. Van 834 af begonnen hun aanvallen heftiger en talrijker te worden om onder de regering van Acthelwolf* (839-858) en van zijn zonen hun hoogtepunt te bereiken. De vierde zoon van Aethelwolf, Alfred de Grote* (871-899), wist hen te bedwingen, doch kon niet verhinderen dat ze zich blijvend vestigden in Midden- en Noord-Engeland, in de streek die een weinig later de Danelaw zou worden genoemd (Oost-Anglië, Deens-Northumbrië (Deira) en Mercië). Voorlopig echter was de weegschaal overgeslagen ten gunste van de Angelsaksen. De opvolgers van Alfred (z Edward de Oudere, Aethelstan) wisten de Denen aan hun gezag te onderwerpen. Doch niet voor lang.

Onder de regering van Aethelred* doken nieuwe Deense zeerovers op (van g8o af). Na een lange, wisselvallige strijd bleef de overwinning aan hen (1016) (z Aethelred, Sven, Knoet). Het Deens bewind overleefde echter niet lang de dood van koning Knoet (1016-1035). Reeds in 1042 werd de Angelsaksische dynastie van Wessex op de troon hersteld, in de persoon van Edward* den Belijder (1042-1066). Onder dezen vorst begon de Normandische invloed zich te doen gelden. Toen Edward in 1066 kinderloos overleed brak, om de heerschappij in Engeland, een strijd uit tussen de Angelsaksen (onder Harald, zoon van Godwin), de Normandiërs (onder hertog Willem den Veroveraar) en de Noren (onder Harald Hardraada).

Harald Godwinson versloeg den Noor, maar ging zelf onder in de slag van Senlac of Hastings (14 Oct. 1066). De Normandische heerschappij over Engeland begon, doch het zou nog verscheidene eeuwen duren, vooraleer Angelsaksen en Normandiërs versmolten tot Engelsen. DR LEON VOET

Lit.: W. Hunt, A bistory of the English church fromits foundation to the Norman conquest (1899); H. Munro Chadwick, The origin of the English nation (Cambridge 1907); Ch. Oman, England before the Norman conquest (1910); R. H. Hodgkin, A History of the Anglo Saxons (1940); E.

M. Stenton, AngloSaxon England (1943); Over de bronnen: Ch. Gross, Sources and literature of English history from the earliest times to about 1485 (2e uitg., 1915); A. G. van Hamel, De oudste Keltische en Angelsaksische geschiedbronnen (Amsterdam 1911).

Angelsaksische kroniek (Anglo-Saxon Chronicle). Juister ware te spreken over de Angelsaksische kronieken. Zo ze een gemeenschappelijke oorsprong hebben, en ook later soms uit gemeenschappelijke bronnen putten, lopen de kopieën na 925 zo sterk uit elkaar, dat ze als afzonderlijke geschiedeniswerken dienen beschouwd te worden. Behalve enige korte fragmenten zijn er aldus 4 kronieken (Winchester, Atzingdon, Worcester en Peterborough) in 6 handschriften bewaard. Over hun oorsprong, samenstelling en bronnenmateriaal is heel wat geredetwist. Het schijnt wel, dat Alfred de Grote* de redactie van een in de volkstaal (West-Saksisch) geschreven, nationaal, en in zekere zin officieel, annalistisch werk heeft geïnspireerd, waarmee in 892 werd aangevangen.

Voor de voorgaande eeuwen hebben de opstellers een beroep gedaan op mondelinge traditie en enkele geschreven werken (waaronder Beda, en wellicht te Winchester in de 7de-8ste eeuw, in het Latijn opgestelde annalen, die rond 855 nog eens waren voortgezet en uitgebreid). Na de dood van Alfred bleef de Angelsaksische kroniek nog een tijdlang het officiële nationale geschiedeniswerk, maar na 925 beginnen de handschriften sterk van elkaar af te wijken om, in verschillende kloosters bijgehouden, tot zelfstandige, zeer los van elkaar staande kronieken uit te groeien. Eén hunner eindigt in 977; de meeste in de 11de eeuw (1058 1066, 1070, 1079), terwijl een laatste, van 1023-1121 vermoedelijk te Canterbury bijgehouden, nog tot 1154 werd voortgezet in de Peterborough-abdij. Geschiedenisbronnen van de allergrootste waarde (vooral voor de 9de-ii/12de eeuwen), zijn ze als taaldocumenten niet minder belangrijk. Ze bevatten daarenboven verschillende gedichten. DR LEON VOET

Lit.: B. Thorpe, The Anglo Saxon chronicle (Rolls Series, 1861 — de 6 kronieken met vertaling); Ch. Plummer en E. Earle,Two of the Saxon chronicles parallel (2 dln, Oxford, 1892’99, met uitvoerige inleiding); Smith, The Parker Chronicle, 1935; J* Stevenson, Churcli historians of England, t. II (1853) (de beste vertaling); Ch. Gross, The sources and literature of English history from the earliest times to about 1485 (2e uitg.. 1915).