worden uitgezonden door enige radioactieve elementen, o.a. door radium (z radioactiviteit). Zij bestaan uit snel voortvliegende positief electrisch geladen materiedeeltjes, de zgn. 𝛼 -deeltjes, die identiek zijn met de kernen van heliumatomen (z kernphysica).
De snelheid van deze „natuurlijke” 𝛼-stralen bedraagt 10 000 tot 20 000 km/sec. Door heliumkernen in een electrisch veld te versnellen kunnen „kunstmatige” 𝛼-stralen worden verkregen, met nog grotere snelheden (z cyclotron). Alphadeeltjes beschrijven in gassen nagenoeg rechte banen, die in de wilsonkamer zichtbaar kunnen worden gemaakt. Bij een snelheid van 20 000 km/sec. bedraagt de dracht in lucht ca 8 cm. Nadert een a-deeltje zeer dicht tot een atoomkern, dan kan het, door de afstotende werking van de kernlading, sterk uit zijn baan worden afgeweken. Bestudering van deze verstrooiing der a-deeltjes leidde Rutherford in 1911 tot de conclusie, dat het atoom is opgebouwd uit een atoomkern, met positieve lading, en een electronenstelsel (z atoommodel). Dringt een 𝛼-deeltje een atoomkern binnen, dan kan het daarin worden vastgehouden, terwijl een ander deeltje (proton, neutron, deuteron) uit de kern treedt. Er heeft dan een kunstmatige atoomtransformatie plaats gehad (z kernphysica). Het optreden der natuurlijke a-deeltjes berust op een spontane transformatie van het betrokken radioactieve element. Het 𝛼-deeltje wordt nl. door de kern uitgestoten, waardoor de kernlading met twee eenheden vermindert, terwijl het atoomgewicht met vier eenheden afneemt (z radioactiviteit). Evenals beta-stralen en gammastralen maken 𝛼-stralen de lucht geleidend (z ionisatievat), zwarten zij de fotografische plaat en zijn zij ook physiologisch werkzaam.PROF. DR G. J. SIZOO.