(Hebreeuws: Ebjatar), zoon van den priester Achimelek, was de enige van zijn geslacht, die aan het bloedbad, door Saul daaronder aangericht, ontkwam. Hij riep de bescherming in van David, die hem tot zijn priester aanstelde.
Ook onder Salomon bleef hij die waardigheid bekleden ondanks het feit, dat hij de partij van diens mede-troonpretendent Adonias had gekozen. Toen deze weigerde in de keuze te berusten en wegens het beramen van een staatsgreep ter dood werd gebracht, viel ook Abiathar in ongenade. Hij werd afgezet en naar zijn landgoed in Anatot verbannen.
