Fries schrijver (Bergumerheide 1901), was stratenmaker. Zowel op het terrein van de poëzie als van het toneel bewoog hij zich, maar hij is toch in de eerste plaats prozaïst.
De critiek heeft, terecht, gewezen op het onbeheerste in zijn taal en stijl, op het onverantwoorde van zijn psychologie; toch bezit hij verteltalent, durft hij een groot gegeven aan en kreeg hij wel daardoor een grote lezerskring — ook blijkt het genoeg kwaliteiten te bezitten om in het Nederlands, Noors en Engels te worden vertaald. Van zijn verzen noemen we het bundeltje Klinkerts (1941), van zijn toneelwerk Marijke fen Lytsegea, Slomjende krêften, Gldnzjende dieden, Kenning Skaek, De Nijboer fen Lyclemastate, Jehanne en Mefrou de Kaptein; van zijn romans De Gouden Swipe (1941), Marijke (1943), Tusken dea en libben (1946), Siderius de Granaet.Lit.: M. Sikkema, in De Tsjerne, jg. I, nr 8; A. Wadman, in De Tsjerne, jg.
I, hr 9.