Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zout

betekenis & definitie

Zout of keukenzout (chloornatrium, NaCl) is de naam van eene scheikundige verbinding, die in 100 deelen 39,34 deelen natrium en 60,66 deelen chloor bevat. Hoewel wij hierover in het artikel Keukenzout reeds hebben gesproken, meenen wij er het volgende ter aanvulling te moeten bijvoegen: Het zout ontstaat, wanneer natrium in chloor verbrandt of wanneer koolzuur natrium (soda) met zoutzuur (chloorwaterstof) wordt vermengd. Zout kristalliseert in watervrije teerlingen, die een weinig moederloog bevatten en daarom bij verwarming knetterend uitéénspringen. Uit urine en uit oplossingen, die phosphorzure zouten bevatten, kristalliseert het zout in watervrije octaëders, en bij eene temperatuur beneden —10° C. uit zuivere oplossingen in groote zeszijdige platen, die zich bij verwarming in water in teerlingen verdeelen.

Zuiver zout wordt in de opene lucht niet vochtig, smelt bij eene sterke roodgloeihitte en verdampt bij hoogere warmte, vooral in een luchtstroom. Bij het verstijven kristalliseert het in teerlingen. Zijn soortelijk gewigt is 2,15. Het is bij kookhitte niet veel oplosbaarder dan bij een gewonen warmtegraad, zoodat zich bij het afkoelen van eene heete verzadigde oplossing slechts weinig zout afscheidt. Volgens Poggiale zullen in 100 deelen water de volgende deelen zout oplossen:

Eene verzadigde oplossing van keukenzout kookt onder de drukking van ééne atmosfeer bij 109,4° C. en bevat daarbij 29,4—29,5°/0 zout. Niet verzadigde oplossingen van keukenzout kan men concentréren door er het water in den vorm van damp of van ijs uit te verwijderen. De ijsvorming heeft steeds plaats bij eene temperatuur beneden het vriespunt van water en wél bij zooveel geringer warmte naar gelang de oplossing meer geconcentreerd is. Daarbij bevat het ijs steeds zout. Ook de dampvorming wordt door het zoutgehalte van het water belemmerd. De warmtecapaciteit vermindert bij het toenemen van het zoutgehalte, terwijl daarentegen het warmtegeleidend vermogen vermeerdert. Wordt zout in water opgelost, dan ontstaat hierdoor eene vloeistof, wier volumen kleiner is, dan de som der volumina van die beide ligchamen vóór hunne verbinding, maar de wet, volgens welke deze zamentrekking plaats grijpt, is nog niet gevonden. bij + 4° C. verkreeg Karsten de volgende waarden:

Alkohol en zeer sterke wijngeest lossen eene veel geringere hoeveelheid zout op, en met het watergehalte van den wijngeest klimt de oplosbaarheid. Volgens Wagner lossen op: in 100 deelen wijngeest van 95,5% 0,172 deelen zout, — in 100 deelen wijngeest van 75% bij eene warmte van 15° C. 0,7 deelen zout, en b(j 71,5° C. 1,30 deelen zout.

Keukenzout vindt men in de natuur zoowel in vasten toestand (klipzout, steenzout, steppenzout) als in opgelosten staat (in het zeewater, in zoute meren en in zoute bronnen). Het is derhalve algemeen verspreid en in groote hoeveelheid voorhanden. Het steenzout maakt een belangrijk deel uit van de aardkorst. In vele oorden vindt men uitgestrekte en dikke zoutlagen, welke uit ruw zout of uit zoutbevattend gips, anhydriet, dolomiet, mergel of leem (zoutleem) bestaan, terwijl men in het zoutgebergte ook dikwijls groote hoeveelheden jodenlijm aantreft. Zuivere zoutbeddingen zijn vaak met zoutleem bedekt, en op vele plaatsen heeft men talrijke, boven elkander gelegene steenzoutlagen, die met zoutleem afwisselen. Ochsenius schrijft het ontstaan van dikke zoutbeddingen toe aan de aanwezigheid van zeer diepe, ver in het binnenland inspringende zeeboezems met eene baar (bank) voor den mond, die slechts aan zooveel zeewater toegang verschaft als er aan de oppervlakte verdampen kan. Hierdoor ontstaat eene zeer geconcentreerde zoutoplossing, waaruit aanhoudend eene hoeveelheid zout naar den bodem zinkt. Is zulk een boezem, met een bodem van gips, zoover gevuld, dat eene geconcentreerde oplossing der oplosbare moederloog de bovenlaag vormt, dan ontstaat er een kringloop doordien boven de baar het zeewater derwaarts stroomt en onder dit laatste die oplossing wegvloeit.

Uit het eerste bezinkt bij zijne vermenging met de geconcentreerde moederloog het calciumsulphaat of ook polyhaliet, en hoe langer dit tijdperk duurt, des te dikker wordt de bedekking van gips of anhydriet. Is de boezem geheel van de zee afgesloten, dan kristalliseert het moederloogzout boven deze laag. Het steenzout komt voor in nagenoeg alle vormingen, van glimmerlei af tot aan de tertiaire lagen toe, gewoonlijk vergezeld van anhydriet en gips. Vele dikke steenzoutbeddingen treden aan de oppervlakte der Aarde te voorschijn, en vele andere heeft men door grondboringen op aanmerkelijke diepte opgespoord. Van de voornaamste zoutmijnen noemen wij: die in Oostenrijk (in West-Galicië, bepaaldelijk te Wieliczka en Bochnia, in Siebenbürgen en Hongarije), in Beijeren (te Berchtesgaden), in Würtemberg (bij Hall), — in Pruissen (te Staszfurt en Erfurt), — in Frankrijk (te Vic en te Marennes), — in Spanje (te Cardona in Catalonie), — in Portugal (te St. Ubes). Het steenzout is óf kleurloos en verdeelt zich gemakkelijk in glasglanzige teerlingen óf zamengesteld uit geelachtige, roodachtige of groenachtig grijze kristallijne massa’s, die ijzeroxyde, leem en ook wel afgietseldiertjes bevatten.

In de verschillende lagen vindt men vaak eene groote verscheidenheid van zout. Somtijds is het met eene laag van gemakkelijk oplosbare zouten (moederloog- of kalizouten) bedekt, die met het overblijfsel van de ingedampte moederloog eener zoute bron overeenkomen. In eene soort van zout te Wieliczka vindt men voorts sterk gecomprimeerd koolwaterstofgas. Men brengt het steenzout in blokken en brokken en ook wel als poeder in den handel en gebruikt het onveranderd ten behoeve van de nijverheid of van den landbouw. Is het zout door leem, gips, mergel enz. zoozeer verontreinigd, dat het in dien toestand geene waarde heeft, dan vult men de groeven met water, om uit de alzoo verkregene zoutoplossing zout te winnen. Omtrent de gradeerwerken enz. raadplege men het artikel Keukenzout. Het keukenzout, dat men in den handel aantreft, is nooit volkomen zuiver. Het bevat in de eerste plaats water en is vooral dan zeer vochtig, wanneer het vermengd is met chloormagnesium en chloorcalcium.

Voorts vindt men daarin zwavelzuur en calcium, ook wel organische bestanddeelen of ijzeroxyde, die aan het zout eene gele kleur geven. Het watergehalte mag niet grooter zijn dan 6%. Zout moet in water eene heldere oplossing vormen, en deze oplossing mag met chloorbaryum en met soda geen sterken en met bloedloogzout en zwavelwaterstof in het geheel geen neêrslag geven. Het belastingvrije keukenzout wordt gewoonlijk vanwege de regéring verontreinigd en voor spijsbereiding onbruikbaar gemaakt. Zout wordt meestal bij het gewigt, maar in sommige landen ook bij de maat verkocht. Het is voor het menschelijk geslacht eene hoogst belangrijke stof, en geene enkele delfstof is in zoo groote hoeveelheid in de dierlijke vloeistoffen verspreid. Tot een vrij standvastig bedrag is het voorhanden in het bloed, bepaaldelijk in de bloedwei, en slechts in zeer geringe hoeveelheid in de bloedligchaampjes; voorts vindt men het in het speeksel, het maagsap, het slijm, den etter enz. Al het zout des ligchaams is afkomstig van de voedingsmiddelen en verlaat het ligchaam met de urine, de excrementen, het slijm van den neus en de mondholte en het zweet.

Door een volwassen persoon met een ligchaamsgewigt van 64 Ned. pond wordt elken dag alleen door de urine bijna 12 Ned. wigtjes zout afgescheiden. Het wordt beschouwd als eene voorname oorzaak van de beweging der vloeistoffen in het ligchaam. Door zout bij het voedsel te voegen bevordert men de spijsvertering, en men vindt bij alle volkeren een instinctmatigen trek naar zout. Onder de dieren hebben de plantenetende behoefte aan zout, doch deze openbaart zich niet bij de vleeschetende. Voorts levert het zout aan het maagsap het noodige zoutzuur en welligt natron aan de gal.

Wijders schijnt het zout een grooten invloed te hebben op de celvorming, en men schat de hoeveelheid zout, welke een mensch jaarlijks noodig heeft, op 7,76 Ned. pond. Omtrent de werking van het zout op den landbouw zijn de gevoelens nog verdeeld, doch het is zeker dat eene overmatige hoeveelheid het ontkiemend vermogen der zaden vernietigt en den grond onvruchtbaar maakt. Onder bepaalde omstandigheden echter schijnt het zout als meststof gunstig te werken, daar het sommige bestanddeelen, welke den groei der planten bevorderen (kalkzouten, phosphaten) in een oplosbaren toestand brengt of de meststoffen der oppervlakte in staat stelt, dieper in den grond door te dringen. De nijverheid gebruikt zout tot het bereiden van soda, chloor, salmiak enz., in de looijerij, bij het roosten van zilvererts, bij het winnen van aluminium, tot het verkrijgen van natrium, in de zeepziederij, bij het verglazen van aardewerk, tot het duuzaam maken van hout, tot het inzouten van visch, vleesch, boter, huiden enz.

De zoutproductie in Europa beloopt jaarlijks ongeveer 100 millloen centenaars, en wél in Groot-Brittanje 261/2 in Frankrijk 15, in Rusland ll1/2, in Duitschland 10, in OostenrijkHongarije bijna 9, in Spanje 8, in Italië 7, in Portugal 5 enz. Het zout is, als eene algemeene behoefte, in de meeste beschaafde landen aan eene Rijksbelasting onderworpen, en deze is vooral in ons Vaderland eene zeer aanzienlijke. Het is duidelijk, dat deze grootendeels door de minvermogende volksklasse wordt betaald.