Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Smaak

betekenis & definitie

Smaak (gustus) is de naam van het zintuig, waarmede wij proeven, en dat is daarin gelegen, dat de tong en het slijmvlies van het zachte gehemelte bepaalde indrukken van de ligchamen ontvangen en naar de hersenen overbrengen, — indrukken, die door geen ander zintuig kunnen worden waargenomen.

Hoe dit geschiedt, is nog niet verklaard; wij kunnen slechts de voorwaarden opnoemen, waaraan voldaan moet worden om smaakgewaarwordingen te veroorzaken. De te proeven stof moet in het speeksel oplosbaar zijn, anders kan de tong ze wel voelen, maar niet proeven. Sommigen, hoewel ten onregte, hebben dan ook aangenomen, dat de smaakopwekkende stof eene omzetting in het speeksel veroorzaakt. Eene andere voorwaarde is, dat de te proeven stof in aanraking moet komen met dat gedeelte van het slijmvlies, waarin de smaakzenuw (nervus glossopharyngeus) zich uitbreidt, namelijk de achterste helft van de tong, het zachte gehemelte en een gedeelte van de strot.

Van de andere twee zenuwen, de ondertongzenuw (nervus hypoglossus) en de tongtak van het 5de zenuwpaar (ramus lingualis nervi trigemini), dient de eerste tot regeling der spierwerking en de tweede voor het tastgevoel. Met het voorste gedeelte van de tong kan men zeer fijn voelen, maar niet proeven, terwijl bij het achterste gedeelte het omgekeerde het geval is. De smaak behoort tot de lagere zintuigen; de hoogere ontwikkeling van ’s menschen geestelijke vermogens wordt er weinig door bevorderd. Bij een dik katarrhaal beslag op de tong is de smaak verkeerd of geheel verdwenen.

Men gebruikt voorts het woord smaak ook in hoogere beteekenis, namelijk in dien van kunstsmaak. Deze is een gevoel van welbehagen bij het gewaarworden van ’t geen waarlijk schoon is. Daar echter omtrent het „waarlijk schoone” groot verschil van gevoelen bestaat, luidt het oude spreekwoord teregt: „De gustibus non est disputandum (over den smaak mag men niet twisten)”.