Wat is de betekenis van daag?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

daag

daag - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dagen     * Ik daag 2. gebiedende wijs van dagen     * daag! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dagen     * daag je? Zie ook Daag, dag

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

daag

gedaag, dagvaar; uitdaag; dag word; aanbreek.