Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Voort

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Jeronimus van der Voort, een verdienstelijk dichter en schilder, geboren in de eerste helft der 16de eeuw. Hij was factor van de rederijkerskamer: „De groeijende boom” te Lier, en toen deze deelnam aan het vermaarde landjuweel te Antwerpen (1561), vervaardigde hij voor haar de gedichten: „Presentatie”, „Prologhe”, „’t Spel van Sinne” en het „Factieliedeken". Hij was een ijverig voorstander der Hervorming en nam de wijk bij de komst van Alva, zoodat zijne goederen werden aangeslagen en verbeurd verklaard. Hij schaarde zich onder de banier van den prins van Oranje en streed bij Maastricht, in Frankrijk, voor Bergen (in Henegouwen) en in Holland. Een jaar na de Pacificatie van Gent keerde hij naar zijn vaderland terug, kocht in 1580 een huis te Antwerpen en verschafte er zich een bestaan door het beoefenen der schilderkunst. Ook hier onderscheidde hij zich als dichter en werd factor van de rederijkerskamer: „De Goudbloem”. Toen Antwerpen den 17den Augustus 1585 weder in de magt der Spanjaarden viel, nam de dichter de wijk naar Noord-Nederland, waar hij zich eerst te Vlissingen vestigde en vervolgens in den Briel, Hij schreef o. a.: „Het heerlijk bewijs van des menschen ellende en miseriën enz.”, gevolgd door een „Refereijn aen die van Antwerpen, die, het woordt des Heeren wel wetende, nu weder haeren rok omkeeren (1595)”, — „Een schoon profijtelick boeck, ghenaemt den benauden, verjaechden, vervolchden Christen enz. (1610)”, — en „Het leven en sterven ben ic ghenaemt enz.” Michiel van der Voort, een Vlaamsch letterkundige, geboren te Antwerpen den 18den Julij 1812. Hij genoot eene zorgvuldige opleiding en gaf zelf reeds vroeg onderwijs in oude en nieuwe talen.

Daarna opende hij voor eigen rekening eene school en stichtte in 1836 met H. Conscience, Th. van Rijswijck en anderen de rederijkerskamer: „De Olijftak”. In 1840 vestigde hij zich te Brussel, was er beëedigd translateur en chef de bureau bij de Belgische Algemeene Verzekeringmaatschappij, en stichtte er in 1842 het Nederduitsch letterkundig genootschap en in 1849 het Vlaamsch Middencomiteit. Hij was voorts een der ijverigste leden van het Nederduitsch Taalverbond en secretaris van het derde en vijfde Nederlandsch Taalcongrès en van de Commissie der Vlaamsche Taalgrieven. Daar hij met ijver in de bres sprong voor de Vlaamsche taalbelangen, ontving hij den naam van „Schildwacht der Vlaamsche beweging”. In 1858 woonde hij te Brussel in de voorstad Schaarbeek en weigerde belasting te betalen, omdat de regéring hem geen ander biljet wilde sturen dan in de Fransche taal.

Het hierover gevoerde regtsgeding kostte hem zijn vermogen. Hij overleed te St. Joos-ten-Oode bij Brussel op den 8sten Februarij 1867, en zijne vrienden plaatsten een gedenkteeken op zijn graf. Van zijne geschriften noemen wij: „Gebeurtenissen van Antwerpen sedert 1830 tot den 1sten September 1833 enz. (1833)”, — „Coup d’oeil sur la langue et la litterature Flamande en Belgique, considérée comme langue et littérature nationale (1837)”, — „Aan de nagedachtenis van onzen teergeliefden vader Michiel Johan van der Voort enz. (1839)”, — „Un mot sur la question d’orthographe flamande (1839)”, — „Schets der geschiedenis van de regeering van Karei de Stoute (1842)”, — „Les avantages de l’orthographe flamande, proposée par la commission royale (1842)”, — „Het Vaderland, tijdschrift voor letteren en geschiedenis (1844—1846)”,— „Levensschets van Maximiliaan den Eersten (1844)”, — „Oorsprong en voortgang der Bourgondische Vorsten in België (1844)”, — „Schets eener geschiedenis der Belgische letterkunde (1844)”, — „Noord en Zuid, vlugtig oogslag op de algemeene geschiedenis (1845)”. — „Verslag over de grondbeginselen van het Vlaamsche taelverbond, gedaen namens het Nederduitsche taal- en letterkundig genootschap te Brussel (1845)”, — „Maria van Burgonje (1847)”, — „Aen de heeren leden en bestuurders van het Tweede Nederlandsch Congrès te Amsterdam (1850)”, — „Twee geslachten, Geschiedenis der oorlogen tusschen Frankrijk, Engeland en België, 1066—1815 (1850)”, — en „Het droombeeld eener wereldtaal (1867)”. Ook leverde hij vele opstellen in dagbladen en tijdschriften.