Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Visscher

betekenis & definitie

Visscher. Onder dezen naam vermelden wij:

Roemer Visscher, koopman te Amsterdam en tevens een ijverig letterkundige. Hij werd aldaar geboren in 1547 en was er met zijne vrienden Coornhert en Spieghel lid der rederijkerkamer „In liefde bloeijende”, terwijl zijn huis de vergaderplaats werd van mannen als Coster, Bredero, Vondel, Hooft, Reael enz. Wegens zijne kernachtige taal wordt hij wel eens „de Hollandsche Martialis” genoemd. Hij bleef getrouw aan de R. Katholieke Godsdienst, maar bemoeide zich niet met kerkelijke twisten en onderscheidde zich door eene ongemeene verdraagzaamheid. Zijne laatste levensdagen sleet hij te Alkmaar en overleed aldaar den 1sten Februarij 1620. Hij leverde: „Sinnepoppen (1614; 3de druk, 1669)”, — „Lof van de Mutse en van een blaauwe scheen enz. (1612)”, — en „Brabbeling (3de druk, 1669)”.

Anna Roemers Visscher, eene dochter van den voorgaande en geboren te Amsterdam in 1584. Daar zij vroeg hare moeder verloor, wees zij alle huwelijksaanzoeken van de hand en belastte zich met de huishouding van haren vader. Toen zij echter later te Dordrecht bij Cats vertoefde, kwam zij in kennis met Dominicus Booth van Wezel, met wien zij trouwde. Zij bleef te Dordrecht gevestigd, maar na den dood van haren echtgenoot (1640) vertrok zij ten behoeve der opvoeding van hare twee zonen naar Brussel en vervolgens naar Leiden, waar zij den 6den December 1651 overleed. Hare gedichten zijn verspreid in het „Hollandsch en Zeeuwsch Nachtegaaltje (1633)”,— den „Bloemkrans van verscheide gedichten (1659)”, — „Klioos Kraam (1656)” enz. Zij leverde voorts eene verbeterde uitgave van de „Sinnepoppen” van haren vader, terwijl ook dr. van Vloten en Schinkel een en ander van haar hebben uitgegeven.

Maria Tesselschade Visscher, eene zuster van de voorgaande en geboren te Amsterdam den 25sten Maart 1594. Zij ontving haren tweeden naam tot herinnering aan eene schade, dien haar handeldrijvende vader kort vóór hare geboorte door een storm bij Tessel geleden had. Wegens het vroege verlies van hare moeder groeide zij op onder de leiding van hare zuster Anna, die zij in gaven des geestes evenaarde, maar in schoonheid en levendigheid overtrof. Zij werd door de letterkundigen van dien tijd als dichteres, alsmede wegens hare muzikale talenten en hare kunstvaardigheid ongemeen gevierd en was de ziel van den Muiderkring, waar Hooft en andere dichters gedurig de lier ter harer eere deden ruischen, vooral ook in 1623 bij haar huwelijk met Allard van Crombalg. Uit dezen echt sproten twee dochters; de oudste overleed in 1634 aan de kinderziekte, en de vader volgde haar eerlang in het graf. Hoewel dringend aangezocht door den beroemden Caspar Barlaeus, kon zij niet tot een tweede huwelijk besluiten. Nadat zij ook als weduwe nog eenigen tijd te Alkmaar gewoond had, vestigde zij zich in 1646 te Amsterdam, waar eene gloeijende vonk uit eene smederij baar van het linker oog beroofde.

Drie jaar daarna verloor zij hare eenig overgeblevene dochter, en zij zelve stierf kort daarna, op den 20sten Junij 1649. Aanvankelijk voor de Hervorming gewonnen, was zij later tot de R. Katholieke Kerk teruggekeerd, zoodat Hooft haar de „Beroemde, maar helaas! beroemde Tesselscha” heette. Hare gedichten, in verschillende verzamelingen verspreid, zijn gedeeltelijk, evenals die van Anna, bijééngebragt door mr. J. Scheltema in „Anna en Maria Tesselschade, de dochters van Roemer Visscher (1809)”. Eene door haar vervaardigde dichterlijke vertaling van het „Verlost Jerusalem” van Tasso is verloren gegaan. Ook zijn de gedichten der beide zusters uitgegeven door de Bruyn (1851), en in 1852 verscheen: „Tesselschade Roemers en hare vrienden in 1632— 1649” van dr. van Vloten.

Cornelis Visscher, een uitstekend graveur uit de eerste helft der 17de eeuw. Hij was een degelijk en correct teekenaar en verstond de kunst, om met de graveernaald te schilderen. Zijne portretten van G. de Rijck, J. van den Vondel, P. Scriverius, G. Bouma, D. Winius enz. zijn meesterstukken, en zijne „Koekebakster”, zijn „Rotteman” en „Liereman” worden zeer geroemd. Omstreeks 170 prenten van hem zijn bekend en worden door kunstliefhebbers duur betaald.

Lodewijk Gerard Visscher, een Nederlandsch letterkundige, geboren te Breda den 1sten Maart 1797. Hij werd in 1814 ambtenaar aan het departement van Financiën te ’s Gravenhage en in 1817 controleur van directe belastingen. Na de uitgave van zijn werk: „Over het herstel en de invoering der Nederlandsche taal (1825)” zag hij zich in 1825 benoemd tot hoogleeraar aan het Collegium Philosophicum te Leuven. Bij het uitbarsten der Belgische onlusten in 1830 nam hij de wijk naar Nederland en werd hoogleeraar te Utrecht, waar hij den 26sten Januarij 1859 overleed. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Bloemlezing uit de beste schriften der Nederlandsche dichters van de 13de tot en met de 18de eeuw (1821—1822, 2 dln)”, — „Nederlandsche chrestomathie ten gebruike hij het hooger onderwijs (1827)”, — „Bloemlezing uit de Nederlandsche dichters en prozaschrijvers (1828—1829, 2 dln)”, — „Kleine handleiding voor de uitspraak der Nederlandsche taal enz. (1828)”, — „Handleiding tot de algemeene geschiedenis der Nederlanden enz. (1832— 1833)”, — „Bijdrage tot de oude letterkunde der Nederlanden (1834)”, — „Ferguut, ridderroman uit den fabelkring van de Ronde Tafel (1838)”, — „Historisch tijdschrift (1841— 1842)”, — „Natuurkunde van het Heelal door Gerard Leenhout enz. (1841)”, — „Bronnen en bouwstoffen ter beoefening van de algemeene geschiedenis van het vaderland (1846, 2 dln)”, — „Anthologie van Nederlandsche prozaschrijvers en dichters sedert 1795 tot op dezen tijd (1ste dl, proza, 1847)”, — „Kort begrip der algemeene geschiedenis van ons vaderland (1848; 2de druk, 1850)”, — „Leiddraad tot de algemeene geschiedenis van ons vaderland enz. (1850—1855, 3 dln)”, — „Handboek der algemeene geschiedenis der Nederlanden en Nederlandsche Koloniën (1852, 5 afl.)”, — „Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1851—1852, 3 stukken)”, — „Voorlezingen over de geschiedenis der R. Katholieke Kerk in de Noord-Nederlanden enz. (1853)”, — „De Jezuïeten in Nederland (1845—1853)”, — en „Korte schets van de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1854—1857, 4 dln)”. Voorts schreef hij opstellen in verschillende tijdschriften.

< >