Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koopman

betekenis & definitie

De wetgeving van de moderne volken — ook de onze — stelt voor dit begrip twee elementen als noodzakelijk voor. Zij verstaat onder kooplieden, diegenen, welke 1° daden van koophandel uitoefenen, en 2° daarvan hun gewoon beroep maken. In dezen zin zijn de bankier, de assuradeur, de kassier en de makelaar even goed koopman, als zij die hun bestaan vinden in den voortdurenden omzet van waren; en even goed behooren tot de klasse van kooplieden de factoors, cargadoors, convooiloopers, boekhouders en andere bedienden van kooplieden, voor zoo verre zij hun beroep maken van daden betreffende den handel van den koopman, in wiens dienst zij zijn. De hoedanigheid van koopman kan even goed aan eene vereeniging van personen of kapitalen, b. v. eene vennootschap, worden toegekend als aan een individu.

Iedereen kan het zijn: ook vrouwen en minderjarigen. De verbodsbepalingen voor sommige personen, om handel te drijven, b. v. voor onderwijzers, zijn geschreven in het belang van hunne betrekking, en beletten niet, dat, als de persoon, met overtreding van het verbod, zijn beroep maakt van het doen van daden van koophandel, hij in den zin der wet toch koopman is. De daden van koophandel hebben hare eigenaardige gevolgen voor ieder, die haar verrigt; zoowel in ’t procesregt als in 't materiële regt zijn ze van de gewone of „burgerlijke zaken” onderscheiden. Bovendien zijn bijzondere gevolgen aan de hoedanigheid van koopman verbonden. Voor hem hebben sommige daden ’t karakter van daad van koophandel, terwijl ze dat voor niet-kooplieden missen. De koopman is verpligt tot boekhouding: de boeken kan hij tot bewijsmiddel gebruiken. Voor handelsschulden is hij onderworpen aan het middel van executie dat „lijfsdwang” heet.

Hij kan surchéance van betaling bekomen, in staat van faillissement worden verklaard, en vervolgd worden wegens het misdrijf van „enkele” of „bedriegelijke bankbreuk”. De wetten zelven — ook ons Wetboek van Koophandel — bepalen naauwkeurig en uitdrukkelijk, wat men verstaan moet onder „daden van koophandel”. Zij ontleenen haar karakter niet aan de hoedanigheid van den persoon, die haar verrigt. Daartoe brengt onze wet in de eerste plaats het koopen van waren, om ze weer te verkoopen, ’t zij in ’t groot of in ’t klein, bewerkt of onbewerkt of om ze te verhuren. De verkoop is het alleen dan, als die door een koopman geschiedt. Verder behooren er toe: de daden van den commissionair, de transactiën in het wisselverkeer; de handelingen, die betrekking hebben op het bouwen en uitrusten van schepen; het expeditiewezen en het vervoer van handelswaren, de reederij en het verhuren en bevrachten van schepen, zoomede de andere overeenkomsten betreffende den zeehandel; de daden van den assuradeur, — en eindelijk, in het algemeen, alle handelingen, die alleen door den koopman als zoodanig verrigt worden.