Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Trap

betekenis & definitie

Trap (Een) dient om lager gelegene vertrekken met hooger gelegene te verbinden. Men onderscheidt buitentrappen, die zich in de opene lucht bevinden, en binnentrappen, welke men onder het dak en tusschen de buitenmuren aantreft. De treden van een trap kunnen uit één stuk vervaardigd (massief) of zamengesteld wezen. Om de trede van een trap te vergrooten, laat men deze met een rand over het stootbord heenschieten, zoowel bij de massieve als bij de zamengestelde trappen (fig. 1 en 2).

Bij een gemakkelijken trap bedraagt de breedte der trede 28—31 Ned. duim en de hoogte van het stootbord 14—17 Ned. duim. De breedte eens traps hangt af van zijne bestemming, doch moet steeds groot genoeg zijn voor twee personen, die elkander ontmoeten. Men heeft regte trappen, gebroken trappen en wenteltrappen. Men vervaardigt deze verschillende soorten van hout, steen of ijzer, of ook wel van een tweetal dezer grondstoffen. Massieve steenen trappen worden gewoonlijk door metselwerk ondersteund, maar ook wel enkel aan de zijden in het muurwerk vastgemetseld, zoodat voor ’t overige de eene trede op de andere rust (tig. 3). Trappen worden voorts veelal van portalen en leuningen voorzien en op verschillende wijzen versierd. In den jongsten tijd heeft men veel gebruik gebruik gemaakt van gegoten ijzeren wenteltrappen, die, à jour vervaardigd, een fraai voorkomen hebben en in het gebruik zeer doelmatig zijn.