Van de trap gevallen zijn
Gekscherend gezegd van iemand wiens haar is geknipt. De toevoeging: en heeft zijn haar gebroken, verduidelijkt de uitdrukking enigszinsOp gelijke trap staan met iemand
Niet boven hem verheven zijnTrappelen van ongeduld
Een trappelende beweging met de voeten maken om uitdrukking te geven aan zijn ongeduldAl te rap, valt van de trap
Dat ging wel iets te rapHij is van de trap gevallen (gerold)
Hij is naar de kapper geweestMet één sprong komt men niet op de hoogste trap
Het is slechts met volharding en geduld dat men zijn doel bereiktMet één sprong komt men niet op de hoogste trap
Ook: Veertje voor veertje plukt men de vink kaalTrap het koren niet plat om een klaproos te plukken
Om een klein voordeel te behalen, moet men zich niet aan een groter nadeel blootstellenAls je van de duivel spreekt, trap je op zijn staart
(of: rammelt zijn gebeente)Als je van de duivel spreekt, trap je op zijn staart
Gezegd van iemand die binnenkomt, nadat er juist over hem gesproken isHet is zo fijn alsof het door een trap gezift was
Het is zeer grofAls je over de duivel spreekt, trap je hem op zijn staart
Wanneer men over iemand spreekt, die men afwezig waant, komt hij juistOver het touw trappen
De perken te buiten gaan; zich misdragenIn de emmer trappen
Een flater begaan, iets onhandigs en voor anderen onaangenaams zeggen; onopzettelijk een gevoelige snaar aanroerenIn het geluk trappen
Gekscherend gezegd wanneer iemand in de uitwerpselen van een hond e.d. traptErgens niet in trappen
‘Trappen’ is hier ontleend aan Eng.: trap, valstrik. Derhalve: niet in de strik, in de val lopeniemand op zijn zeer trappen
hij trapte zijn vriend op zijn zeer: hij begon over iets te praten dat erg onplezierig voor zijn vriend was.Iemand, op zijn hart trappen
Iemand tot in het diepst van zijn ziel beledigenIemand op zijn eksterogen trappen
Iemand beledigen, pijnigenIemand op het hart trappen
Iemand hevige (ziele)smart veroorzaken; hem grievend verongelijkenIemand op het hart trappen
Hem hevige (ziele) smart veroorzaken, grievend verongelijken, enz. In het bijzonder gezegd van kinderen die, groot geworden, hun ouders leed veroorzaken, verdriet aandoen. Vgl. Vondel, Joseph in Dotha...Lees meer