Trap
I. m. (-pen), 1. het trappen: het is een hele trap van hier naar Amsterdam op de fiets; 2. een enkele handeling van trappen, stamp: een trap op de grond geven.; 3. schop: iem. een trap geven; ook fig.; 4. trede, ieder der terugwijkend boven elkaar gelegen vlakken waarlangs men naar een hoger punt kan opklimmen, resp. naar beneden a...