Sterfte, sterfelijkheid of mortaliteit noemt men het cijfer der sterfgevallen, die in eene bepaalde tijdruimte (gewoonlijk een jaar) onder een bepaald aantal menschen (gewoonlijk honderd) wordt waargenomen. Sterven van elk honderdtal in dien tijd twee, dan is de sterfte 2%. De wetenschap der sterfte is niet alleen van belang voor de hygiëne, maar vooral ook voor de levensverzekeringmaatschappijen. Reeds lang heeft men opgemerkt, dat de sterfte in het algemeen gebonden is aan vaste wetten.
Het is bijv. bekend, dat het gevaar van sterven het grootst is in de eerste levensjaren en op gevorderden ouderdom, en de wetenschap heeft zich beijverd, vast te stellen, hoe groot het gevaar van sterven is, dat den mensch op eiken leeftijd bedreigt. Daardoor zijn de bekende sterftetabellen ontstaan, waaruit blijkt hoevelen van een zeker aantal personen van bepaalden ouderdom gemiddeld in een jaar overlijden. Deze tabellen komen intusschen niet allen met elkander overeen. Die van levensverzekeringmaatschappijen, welke alleen gezonde menschen aannemen, hebben lagere cijfers, dan die, welke volgens de sterfte der geheele bevolking berekend zijn. De eerste sterftetabel werd vervaardigd in 1693 door den Engelschen sterrekundige Halley. Na dien tijd zijn er in verschillende landen berekend, namelijk door Quetelet in België, door von Heym in het koningrijk Saksen, door Deparcieux in Frankrijk, door Brune in Pruissen, door Lobatto in Nederland enz.
Men kan uit die sterftetabellen den gemiddelden alzoo den waarschijnlijken levensduur berekenen. Men heeft daarenboven den invloed van verschillende omstandigheden op de sterfte nagegaan. Men heeft de sterfte onderzocht der stedelijke en der landelijke bevolking, die der mannen en die der vrouwen, die der wettige en die der onwettige kinderen, die der armen en die der bemiddelden, die van afzonderlijke standen en bedrijven, de sterfte in de gevangenissen, in de verschillende jaargetijden enz. Daaruit is gebleken, dat de sterfte aanzienlijker is bij de mannen dan bij de vrouwen, bij de stedelingen dan bij de landbewoners, bij de onwettige kinderen in de eerste twee levensjaren grooter dan bij de wettige (terwijl men na dien tijd eene omgekeerde verhouding opmerkt), bij de behoeftige klasse grooter dan bij de rijken, en in den winter grooter dan in den zomer. Met betrekking tot de verschillende bedrijven is gebleken, dat die, welke een matigen en rustigen arbeid eischen in de opene, zuivere lucht, het laagste sterftecijfer bezorgen, terwijl men een hoog sterftecijfer aantreft bij hen, die aan bedrijven verbonden zijn, welke hen verbannen binnen besloten ruimten of hen veroordeelen tot eene gedwongen ligchaamshouding, tot gebrek aan voldoende beweging of tot het verblijf in een met schadelijke zelfstandigheden bezwangerden dampkring. Klimaat, stamverscheidenheid, trap van beschaving en voeding, benevens het aantal geboorten, hebben daarenboven grooten invloed op de sterfte.