Horace François Sebastiani de la Porta (graaf), maarschalk van Frankrijk, geboren den 11den November 1775 te Porta bij Bastia op Corsica, trad in 1792 in dienst bij de Fransche armée en werd in 1796 kapitein en in 1799 kolonel. Nadat hij aan Napoleon bij den staatsstreek van den 18den Brumaire als bevelhebber der dragonders belangrijke diensten bewezen had, woonde hij in 1800 den slag van Marengo bij, vertrok na den vrede van Amiens als gezant van Napoleon naar Constantinopel, Egypte, Syrië en de Ionische eilanden, en voegde zich in 1803 als brigadegeneraal weder bij het leger. Bij Austerlitz werd hij zwaar gewond, doch daarna tot divisie-generaal bevorderd en in Mei 1806 als gezant naar Constantinopel gezonden, waar hij Selim III tot eene oorlogsverklaring aan Rusland wist te bewegen. In 1807-1811 was hij in Spanje, in 1812 bij de voorhoede van het groote leger; voorts nam hij deel aan den slag aan de Moskowa en trok met de eerste Fransche troepen binnen Moskou.
In 1813 werd hij bij Leipzig gewond, baande zich bij Hanau met zijne divisie een doortogt door de vijandelijke gelederen, waarop hij aan het hoofd van het 5de arméekorps den linker oever van de Rijn dekte. Hij moest echter in 1814 naar Champagne terugtrekken, maar onderscheidde zich aan het hoofd van de kavallerie der garde bij Rheims en Arcis-sur-Aube. Na den afstand van Napoleon onderwierp hij zich aan de Bourbons, maar verkreeg geene nieuwe benoeming, doch gedurende de Honderd Dagen werd hij afgevaardigd naar de Kamer. Met Lafayette en andere leden van dat ligchaam begaf hij zich na den slag van Waterloo naar het leger der Bondgenooten, om den vrede tot stand te brengen, doch daar zijne pogingen mislukten, scheepte hij zich in naar Engeland. In 1816 keerde hij naar Frankrijk terug en werd op half-tractement gesteld.
Ook nu werd hij gekozen tot lid der Kamer, waar hij zich bij de liberale oppositie voegde. Na de Julij-omwenteling van 1830 werd hij eerst minister van Marine en kort daarop van Buitenlandsche Zaken. Den 1sten April 1834 trad hij af, werd gezant te Napels en vervolgens te Londen, en in 1840 hier opgevolgd door Guizot. Daarna zag hij zich tot maarschalk bevorderd, bemoeide zich alleen met de handelingen der Kamer, en overleed den 21sten Julij 1851. Zijne dochter werd door haren echtgenoot, den hertog de Praslin, vermoord.