Schouten. Onder dezen naam vermelden wij:
Willem Cornelis Schouten, geboren te Hoorn en kapitein ter zee gedurende eene reis rondom de wereld onder het bevel van Jacob le Maire. Voorts nam hij deel aan eene expeditie naar Oost-Indië in 1601—1603, en overleed in 1625 in de Baai van Antongi. Hij schreef: „Journal ofte beschrijving van de wonderlieke reyse, gedaen door Willem Cornelisz. Schouten van Hoorn, in de jaren 1615, 1616 en 1617. Hoe hij bezuyden de Strate van Magellanes een nieuwe passagie tot in de groote Zuydzee ontdekt en voort den geheelen Aerd-kloot omgeseylt heeft. Wat Eylanden, vreemde volcken en wonderlicke avonture hem ontmoet zijn (1618, en later bij herhaling)”, in verschillende talen vertaald.
Jan Schouten, een verdienstelijk Nederlandsch dichter, geboren te Dordrecht den 5den Januarij 1787. Hij ontving eene zorgvuldige opvoeding, werd scheepsbouwmeester en houthandelaar, deed onderscheidene reizen in het buitenland, bouwde reeds in 1826 eene stoomboot en werd met G. Maurits en J. B. 't Hooft opzigter der eerste Oost-Indische reederij te Dordrecht. Hij was een voorbeeld van weldadigheid, een ijverig voorstander van de orde der Vrijmetselaren en als zoodanig stichter en achtbare meester van de loge „la Flamboyante” te Dordrecht en lid van het Groot-Oosten van Nederland, — voorts lid van den stedelijken raad en van de Provinciale Staten en ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Van zijne gedichten vermelden wij: „De Vrijmetselarij in drie zangen (1817)”, — „Gedichten en gezangen (1819)”, —„Dichtoffer aan Z. M. den Koning der Nederlanden op deszelfs vijftigste verjaring (1822)”, — „De eer der Vrijmetselaren gehandhaafd lierzang (1823)”, — „Dichthulde aan H. M. de Koningin der Nederlanden op derzelver vijftigste verjaardag (1824)”, — „Lijkzang op mijne moeder Maria Schouten, geboren Boet”, — en „Bij het graf van J. C. Schotel (1838)”. Hij overleed den 23sten April 1852, en zijne kostbare bibliotheek werd in het daarop volgende jaar te Amsterdam onder den hamer gebragt.
