Schouw (Joachim Frederik), een uitstekend Deensch kruidkundige, geboren te Kopenhagen den 7den Februarij 1789, was eerst werkzaam op het kantoor van een advocaat, studeerde vervolgens in de regten en legde zich tevens toe op de natuurkennis, inzonderheid op de botanie. In 1812 volbragt hij met Smith eene reis naar Noorwegen en gevoelde zich sedert dien tijd vooral aangetrokken door de plantengeographie. In 1821 werd hij hoogleeraar te Kopenhagen en gaf een tijdschrift uit ter bevordering van algemeene kennis, later het orgaan der liberale partij. In 1841 belastte hij zich met het bestuur van den botanischen tuin te Kopenhagen en werd in 1836 lid van het Parlement.
In laatstgenoemde betrekking werkte hij niet weinig mede tot ontwikkeling van het politieke leven. Toen de regéring hem in 1842 niet herkoos, hervatte hij de uitgave van zijn tijdschrift, welke in 1836 was gestaakt, en zette ze van 1847—1852 voort onder een anderen titel. Als voorzitter van het Wetgevend Ligchaam van 1848 tot 1849 maakte hij zich weder zeer verdienstelijk. Eene portefeuille wees hij in 1848 wegens zijne wankelende gezondheid van de hand, en overleed te Kopenhagen den 28sten April 1862. Van zijne geschriften noemen wij: „Beiträge zu einer allgemeinen Klimatologie (1827)”, — „Grundtrak til en almindelig Plantegeographie (1822)”, — „Skildring at Veirligets Tilstand i Danmark (1826)”, — „Europa (1827)”, —„Naturskildringer (1827)”, eene reeks van populaire voorlezingen, — en „Tableau du climat et de la végétation de l’Italie (1839)”. Zijn bronzen standbeeld werd in 1857 op een der pleinen van Kopenhagen onthuld.
