Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rogge

betekenis & definitie

Rogge (Secale cereale L.), eene plant uit de familie der Grassen en wél uit de afdeeling der Gerstgrassen, is in het noorden van Europa de belangrijkste graansoort. In ons Vaderland wordt zij doorgaans verbouwd als winterrogge, dat wil zeggen, men zaait haar zoo vroeg in het najaar, dat zij vóór het invallen van den winter den akker met een groen kleed bedekken kan. Zij kan veel meer koude verduren dan de tarwe en gedijt op veel slechteren grond, zoodat zij bijzonder geschikt is voor onze zandgronden. De stevige stengels worden 1 tot 2 Ned. el hoog en zijn,evenals de geheele plant, blaauwgroen van kleur, en de platte, lintvormige bladeren zijn aan beide zijden ruw op het gevoel.

Bij de rogge staan de bloempakjes alleen. Ieder bloempakje wordt naar buiten door 2 bijna even groote, éénnervige, elsvormig toeloopende kelkkafjes afgesloten en bevat 2 tegen elkander over gestelde bloemen en het begin van eene derde. De onderste kroonkafjes loopen gewoonlijk uit in eene lange naald, terwijl de bovenste aan den top 2 tandjes vertoonen, aan de rugzijde dubbel gekield zijn en aldaar aan de vooruitspringende kanten gewimperd. Rijpe roggekorrels zijn aan de binnenzijde gesleufd, aan de rugzijde afgerond en aan den top zachtharig. De rogge, door de Duitschers Staudenroggen (S. multicaule) geheeten, de Brabantsche rogge enz. zijn geene soorten, maar verscheidenheden van gewone rogge. Roggezaad loopt door den regen spoedig uit en moet dus bij droog weder geborgen worden. Archangelsche rogge is een prachtig gewas, doch de korrel niet zeer deugdzaam. In Polen, Pruissen en Rusland wordt eene groote hoeveelheid rogge gewonnen en verscheept.

De voornaamste soorten, welke bij ons ter markt komen, zijn Anclammer, Pruissische, Fransche, Rijn-, Odessa-, Petersburger en Turksche rogge. Roggekorrels bevatten 7,20—10,06% planten-eiwit, 4,64— 6,70% celstof, ongeveer 65% zetmeel en dextrine, 1,92—2,81% vet en 1,40—1,80% asch. zij bestaan ongeveer uit dezelfde bestanddeelen als tarwekorrels, en beider stikstofgehalte is nagenoeg even groot. De asch van rogge bevat veel kali, magnesia en phosphorzuur. Tot de vijanden van de rogge behooren roest, moederkoren en onderscheidene dieren. Men bezigt dit graan tot het bereiden van brood, tot het stoken van spiritus enz., en van het stroo vervaardigt men papier, zoodat in rogge een uitgebreide handel gedreven wordt. Het vaderland van de rogge is niet naauwkeurig bekend. Zij werd door de Indiërs en Egyptenaren niet verbouwd, en de Grieken verkregen haar uit Thracië en Macedonië.

Thans heeft zij een uitgestrekt groeigewest. Wij geven hierbij in a de afbeelding eener aar op de helft der natuurlijke grootte, in b van een bloem pakje, in c van een kelkkafje, in d van een kroonkafje, in e van een korrel en in f van de doorsnede van dezen, alles op de dubbele grootte.

< >