Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Oplossing

betekenis & definitie

Oplossing is een woord, hetwelk op meer dan één gebied van kunst en wetenschap gebezigd wordt. Men spreekt in de geneeskunde van oplossende middelen (resolventia), namelijk zoodanige, die verharde faecale stoffen tot weekheid brengen en alzoo de ontlasting bevorderen, of ook zulke, die, in het bloed opgenomen, op verwijderde plaatsen het gestoorde voedingsverloop herstellen, of ook nog andere, die, in de huid ingewreven, den geregelden omloop en de behoorlijke afscheiding der vochten vernieuwen.

Een uitstekend oplossend middel is de warmte, vooral de vochtige warmte in baden, laauwe omslagen enz., voorts wrijving, electriciteit en een schraal diëet. De oplossende middelen behooren gedeeltelijk tot het plantenrijk en gedeeltelijk tot het rijk der delfstoffen. Van de eerste vermelden wij vele uitgeperste plantensappen, en van de laatste de alkaliën en alkalische aarden en hare zouten, salmiak, wijnsteen, minerale wateren, kwikpraeparaten, antimonium en bovenal iodium en bromium. Ook lavementen werken gewoonlijk oplossend, vooral wanneer zij vermengd worden met zeep of zout.

Eene oplossing noemt men in de scheikunde de vereeniging van een vast, vloeibaar of gasvormig ligchaam met een vloeibaar ligchaam tot een gelijkvormig of eenslagtig geheel, of ook wel dit geheel zelf. Het eigenaardige eener oplossing is, dat bij deze geen scheikundig verloop plaats heeft, en dat men derhalve de opgeloste stof met al hare eigenschappen onveranderd terug erlangt, wanneer men daaraan het oplossingsmiddel onttrekt.

Suiker met water geeft eene volkomene oplossing, en wanneer men het water van deze verdampt, blijft de suiker onveranderd achter. Wanneer men voorts ijzer met zwavelzuur begiet, verkrijgt men ook eene oplossing; doch het gas, hetwelk daarbij ontwijkt, wijst ons reeds op een scheikundig verloop: hier ontstaat namelijk zwavelzuur ijzer, en dit zout, niet het ijzer, lost op in het water, waarmede het zwavelzuur verdund was en blijft bij eene verdamping achter.

Om vaste ligchamen spoedig op te lossen, moet men ze vooraf fijn wrijven en zoo digt mogelijk onder de oppervlakte van het oplossingsmiddel brengen. Ligt het poeder op den bodem van het vat, dan ontstaat hier eene sterke oplossing, welke zich niet met het overig gedeelte van het oplossingsmiddel vermengt en weldra het vermogen verliest om nog grootere hoeveelheid van het vaste ligchaam in zich op te nemen. De meest gewone oplossingsmiddelen zijn water, alkohol en aether, — voorts benzine, zwavelkoolstof en chloroforme.

Warmte bespoedigt in het algemeen de oplossing en gewoonlijk kan een vocht bij hoogere temperatuur grootere hoeveelheden oplosbare stof opnemen. Voor elken graad is de oplosbaarheid der ligchamen constant, en eene oplossing, welke van een ligchaam zooveel bevat als zij bij de bestaande temperatuur opnemen kan, noemt men verzadigd.

Brengt men eene verzadigde oplossing tot hoogeren warmtegraad, zoo kan zij weder wat meer opnemen; doch koelt men haar af, dan laat zij het overtollige zinken, veelal in den vorm van kristallen. Niet bij alle ligchamen echter neemt de oplosbaarheid toe met de warmte; vele zijn in kouden toestand vatbaarder voor oplossing dan in warmen. De bijvoeging van andere zelfstandigheden heeft dikwijls ook invloed op de oplosbaarheid.

Zouten, die in alkohol minder oplosbaar zijn dan in water, worden door alkohol uit hunne waterige oplossing neergeslagen. De oplosbaarheid van salpeterzuur natrium in water wordt verminderd door de aanwezigheid van keukenzout, en die van salpeterzuur lood verhoogd door de aanwezigheid van salpeterzuur kalium. Een opgelost ligchaam kan aan eene oplossing grootendeels onttrokken worden door het te schudden in eene andere vloeistof, waarin het gemakkelijker oplost. Alkaloïden bijv., in water opgelost, gaan bij het omschudden met benzine en amylalkohol in deze over, en eenige weinige droppels zwavelkoolstof ontnemen sporen van opgelost iodium aan groote hoeveelheden water. Dikwijls evenwel ontwaart men bij de oplossing van een ligchaam een scheikundig verloop, wanneer er eene werkelijke verbinding ontstaat van het op te lossen ligchaam met het oplossingsmiddel.

Lost men bijv. sommige watervrije zouten op in water, dan moet men in de oplossing die verbinding van het zout met het water als aanwezig onderstellen, welke bij het verdampen van het oplossingsmiddel kristalliseert. In zoodanige gevallen wordt bij de oplossing in den regel warmte vrij, terwijl in die gevallen, waarin geene scheikundige verbinding ontstaat, meestal veel warmte gebonden wordt, zoodat er dikwijls eene aanmerkelijke verlaging van temperatuur plaats heeft. Oplossingen van vaste ligchamen in water zijn steeds soortelijk zwaarder dan zuiver water, doch gelijke gewigtshoeveelheden van verschillende stoffen veroorzaken bij hare oplossing in evenveel water niet dezelfde vermeerdering van het soortelijk gewigt. Dit staat gedeeltelijk in verband met de volumen verandering, want dikwijls heeft bij eene oplossing verdigting plaats en slechts zelden, bijv. bij suiker, eene aanzienlijke vermeerdering van volumen.

De oplossingen bezitten voorts een ongelijk verhoogd kookpunt. De volgende tabél bevat de kookpunten van eenige verzadigde oplossingen:

Namen der oplossingen. Kookpunt in °C. Verzadigende hoeveelheid zout op 100 deelen water.

Koolzuur natrium…... 104,6 48,5 Chloorkalium ……….. 108,3 59,1 Chloornatrium…….. .. 108,4 41,2 Chloorammonium …. 114,4 88,9 Salpeterzuur kalium.. 115,9 335,1 Salpeterzuur natrium. 121,0 224,8 Koolzuur kalium…….. 133,0 205,0 Chloorcalcium………. 155,9 325,0 Vele zouten, zooals zwavelzuur-,koolzuur-, azijnzuur- en onderzwaveligzuur natrium, zwavelzuurmagnesium en chloorcalcium, vormen oververzadigde oplossingen, dat is: zij kunnen, na verzadigd te wezen, onder gunstige omstandigheden, tot lageren warmtegraad afkoelen zonder nog iets van het opgeloste ligchaam af te scheiden. Komen zij echter door beweging, door herstelling van de gemeenschap met de dampkringslucht enz. in meer gunstige omstandigheden, vooral door aanraking met een kristal van dezelfde stof, dan geven zij plotselijk eene rijke kristallisatie of worden in een kristalbrij herschapen.

Ook in de muziek spreekt men van oplossing, en bestempelt met dien naam den overgang van een dissonérend accoord in een consonérend. Ook verstaat men onder oplossing het terugbrengen van eene door kruis of mol verhoogde of verlaagde noot tot hare oorspronkelijke waarde.

In de wiskunde heet men eene oplossing de handelwijze, waardoor het gezochte in den eenvoudigsten vorm verkregen wordt. Men onderscheidt geometrische, arithmetische en gemengde oplossingen, namelijk oplossingen door figuren, door berekeningen en door beide. Men spreekt voorts van empirische oplossingen, welke door proeven plaatsgrijpen, en van mechanische, waarbij men zich van werktuigen bedient.