Onteigening is ontzetting van eigendom. De bijzondere eigendom wordt aan ieder ingezeten van Nederland gewaarborgd door de burgerlijke wetgeving. Op dien regel evenwel maakt de grondwet eene uitzondering in art. 147, luidende: „Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet, dan ten algemeenen nutte en tegen voorafgaande schadeloosstelling. De wet verklaart vooraf, dat het algemeen nut de onteigening vordert.
Eene algemeene wet regelt de uitzondering op het vereischte van zoodanige verklaring ten behoeve van den vestingbouw, en den aanleg, het herstel of onderhoud van dijken, bij besmetting en andere dringende omstandigheden. De bovengenoemde vereischten van voorafgaande verklaring door eene wet en van voorafgaande schadeloosstelling kunnen niet worden ingeroepen, wanneer oorlog, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vorderen. Het regt van den onteigende op schadeloosstelling wordt hierdoor echter niet verkort”.
De gewone onteigening heeft dus alleen plaats ten gevolge eener wet en steunt alleen op publiek belang van ééne of meer provinciën, van ééne of meer gemeenten en van één of meer waterschappen. Zij komt in het belang van particulieren alleen dan te pas, wanneer hun de uitvoering is toegestaan van een werk, dat onteigening vereischt. Het wetsvoorstel moet „den aard en de strekking, zoomede de hoofdpunten ter bepaling der algemeene rigting van het werk aanwijzen, en bij kanalen en wegen zooveel mogelijk de gemeenten, waardoor zij zullen loopen”. Plannen van onteigening moeten in de betrokkene gemeenten ter visie worden gelegd, om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen, hunne bezwaren aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken. Op die bezwaren wordt bij de behandeling van het wetsontwerp gelet. Is dit laatste tot wet verheven, dan komt in de betrokken provincie eene commissie uit Gedeputeerde Staten, bijgestaan door een ingenieur, de bezwaren van belanghebbenden hooren, en daarna geschiedt de eindaanwijzing bij Koninklijk besluit.
Nu zoekt de onteigenaar bij minnelijke schikking den verlangden eigendom van den bezitter te verkrijgen. Komt echter de schikking niet tot stand, dan bepaalt de arrondissementsregtbank op den eisch des onteigenaars het bedrag der schadeloosstelling. Dit geschiedt na onderzoek en verhoor van deskundigen, en „alleen de werkelijke waarde, niet de denkbeeldige, die uitsluitend voor den persoon des eigenaars bestaat, komt hier in aanmerking”. Tegen het vonnis der regtbank kan cassatie worden aangeteekend. Weigert de onteigende partij het goed te verlaten, zoo kan zij door den sterken arm, op bevel van den president der regtbank daartoe gedwongen worden.
Onteigening bij vestingbouw en bij aanleg, herstel of onderhoud van dijken geschiedt krachtens een Koninklijk besluit, na advies van den Raad van State en afkondiging in het Staatsblad. Het uitgraven van speciën kan ook gelast worden door Gedeputeerde Staten of door dijk- en polderbesturen.
Onteigening tot stuiting of afwering eener besmetting kan geschieden door een Koninklijk besluit, op last van Gedeputeerde Staten en in zeer dringende gevallen door het gemeentebestuur. Ten slotte kan bij oorlog, brand of watersnood onteigening worden bevolen door de hoogste burgerlijke of militaire betrekkingen, die op de plaats aanwezig zijn, of ook door de betrekkelijke waterschappen. Later moet aan den onteigende zoo spoedig mogelijk eene schadeloosstelling worden aangeboden. Oordeelt hij deze onvoldoende, zoo kan hij langs den gewonen weg in regten verhooging vorderen.
Als een werk, waarvoor onteigening heeft plaats gehad, niet tot stand komt of de onteigenende partij het goed niet meer noodig heeft, kan de onteigende het goed terugnemen tegen terugbetaling der ontvangene schadeloosstelling in evenredigheid van het teruggenomen gedeelte.