Napoleon. Onder dezen naam vermelden wij:
Napoleon I Bonaparte, keizer der Franschen en geboren te Ajaccio op het eiland Corsica den 15den Augustus 176S. Omtrent zijne afkomst raadplege men het artikel Bonaparte. Hij groeide op te midden der hartstogtelijke bewegingen, door de vernietiging der Corsicaansche vrijheid ontstaan. Door de gunst van den Franschen gouverneur, den graaf de Marboeuf, werd hij in 1779 geplaatst op de militaire school te Brienne en onderscheidde zich aldaar door leergierigheid, ijver en gehoorzaamheid, terwijl hij wegens zijn achterhoudenden ernst niet zeer bemind was bij zijne makkers. Wiskunde en oude geschiedenis, vooral de geschriften van Plutarchus en Polybius, vielen zeer in zijn smaak. In 1785 vertrok hij naar de militaire school te Parijs, om aldaar zijne studiën voort te zetten. Ook hier zonderde hij zich af van zijne medeleerlingen, en wegens de ongunstige gesteldheid zijner naaste bloedverwanten — immers zijn vader was overleden, zijne broeders en zusters waren op kosten des Konings in opvoedingsgestichten verstrooid, en zijne moeder leefde in de bitterste armoede — werd hij met haat vervuld tegen de bevoorregte klassen des volks en tegen de maatschappelijke ongeregtigheden van die dagen. Men beschouwde hem als een menschenhater.
Na een uitstekend examen werd hij in 1785 tweede-luitenant bij het regiment Lafère, hetwelk te Valenee in de Dauphiné in bezetting lag, maar kort daarna naar Parijs gezonden werd. In 1787 vertrok hij daarmede naar Douai in Zuid-Nederland en in het volgende jaar naar Auxonne in Bourgogne. Hier dwong zoowel zijne armoede als zijne zorg voor de opvoeding van zijn broeder Louis hem tot eene hoogst eenvoudige levenswijs, en de gevoelens, welke hem daarbij bezielden, schreef hij neder in het „Discours sur les vérités et les sentiments qu'il importe le plus d’inculquer aux hommes pour leur bonheur”, ter beantwoording eener prijsvraag van de académie te Lyon opgesteld. Intusschen bezocht hij gedurig Parijs, alwaar de abbé Raynal hem in aanraking bragt met de geleerde mannen van dien tijd. In 1788 werd hij luitenant, en in 1789 naar Grenoble bij de artillerie overgeplaatst. In die dagen hield de jeugdige officier zich schier uitsluitend bezig met het lot van Corsica. Hij was reeds eenigen tijd begonnen met het schrijven eener geschiedenis van dat eiland, en eerlang begaf hij zich naar Ajaccio, om in 1790 den vrijheidsheld Paoli bij zijne komst aldaar te begroeten, en schreef in 1791 een hartstogtelijken brief aan Matteo Buttafuoco, waarin hij in warme taal dezen aanhanger der Franschen bij de Nationale Vergadering als een verrader des vaderlands aanklaagde. In dien tijd gaf hij reeds blijken van zijn onbuigzaam karakter door de wijze, waarop hij het verzet tegen zijne verkiezing als bataljonschef der Nationale Garde te Ajaccio wist te onderdrukken.
De minister Layard zond nu aan den artillerieofficier het ontslag, maar deze zag zich bij zijne komst te Parijs in 1792 door den invloed van magtige begunstigers hersteld in zijn vroegeren rang. Hij was toen getuige van de omverwerping van den troon door de gebeurtenissen van den 20sten Junij, den lOden Augustus en 2den September 1792, die hem met minachting deden neêrzien op de zwakheid der Regéring, terwijl hij tevens het besluit nam, om de revolutionaire beweging dienstbaar te maken aan zijne eerzuchtige plannen. Daarom koos hij Frankrijk tot zijn Vaderland en rukte zich los van de Corsicaansche patriotten. Nadat hij in het begin van 1793 deel genomen had aan eene expeditie der Fransche vloot onder admiraal Truguet tegen Sardinië, stelde hij zich in Mei van dat jaar aan het hoofd van eene zamenzwering te Ajaccio. die zich van de citadél wilde meester maken en de stad voor Frankrijk behouden, terwijl daarentegen de meerderheid op Corsica, door Paoli geleid, het juk der Fransche heerschappij afwierp, de onafhankelijkheid van het eiland verlangde en de bescherming van Engeland inriep. Zijne onderneming leed echter schipbreuk; Napoleon werd nu een verrader des vaderlands verklaard en ontsnapte ter naauwernood aan zijne tegenstanders, die zijne bloedverwanten verdreven en hunne woning prijs gaven aan de verwoesting. Nadat Napoleon hen te Marseille in veiligheid had gebragt, begaf hij zich naar Nizza, waar zich zijn regiment bevond. In dien tijd schreef hij: „Le souper de Beaucaire (1793)”, waarin hij den opstand in de zuidelijke departementen af keurde, Paoli met smaadredenen begroette, den staatsstreek der Bergpartij regtvaardigde en verklaarde, dat de magtigste partij het regt had om te heerschen. Dat boek geeft getuigenis van zijne zienswijze: berekening en eerzucht waren de drijfveeren van zijn schitterend genie en bragten hem van stap tot stap verder op den weg der grootheid en digter bij het doel, hetwelk hij zich voorstelde.
Toen hij in het najaar van 1793 van Avignon naar Nizza trok, bezocht hij te Toulon zijn landgenoot Salicetti, commissaris der Nationale Conventie bij het belegeringskorps van Carteaux, en maakte bij het bezigtigen der batterijen zulke juiste aanmerkingen, dat de commissarissen hem aldaar deden blijven en hem als bataljonschef met het besturen der belegering belastten. Volgens zijn raad deed men aanstonds een aanval op het fort Mulgrave, dat den toegang bestreek naar het voorgebergte L’Eguillette. Hier was men meester van de reede van Toulon, zoodat men er de Engelsche vloot kon vernietigen, waarna de stad zich van zelve wel zou moeten overgeven. Een inval der Engelschen werd door Napoleon zelven afgeslagen, en in den nacht van den 18den December veroverde hij stormenderhand genoemd fort en nam L’Eguillette in bezit. Toen de aanbrekende dag dit feit aan het licht bragt, verliet de vloot met een groot aantal inwoners de stad, en deze gaf zich over. Dit was de grondslag van zijn roem. De Nationale Conventie benoemde hem den 6den Februarij 1794 tot brigade-generaal der artillerie en belastte hem met de versterking der kust langs de Middellandsche Zee. Hij volbragt die taak met veel beleid, maar in gestadigen twist met de onkundige afgevaardigden der Conventie, zoodat hij ter naauwernood ontkwam aan de guillotine.
In Maart 1794 werd hij overgeplaatst naar het Italiaansche leger te Nizza : hier aanvaardde hij onder Dumerbion het bevel over de artillerie en was eerlang de ziel van alle ondernemingen. Hij besteedde de maand Maart aan eene naauwkeurige verkenning van het terrein, en was toen gereed met een operatieplan, hetwelk in April met zoo goed gevolg werd ten uitvoer gebragt, dat de Pièmontézen, in 4 weken uit de Zee-Alpen verdrongen, naar Piémont moesten terugtrekken. Napoleon sloot voorts vriendschap met Robespierre, en hoewel hij het aanbod van dezen, om in plaats van Henriot het opperbevel over het leger te Parijs op zich te nemen, van de hand wees, werd hij eenigermate betrokken in de val van het Schrikbewind (1794), daar de afgevaardigde der Conventie hem in hechtenis deed nemen en hem, wegens eene reis naar Genua, van verraad beschuldigde. Intusschen bevond hij zich na verloop van 10 dagen weder op vrije voeten. In het begin van 1795 benoemde men hem tot kommandant der artillerie in de Vendée; wél begaf hij zich naar Parijs, om daartegen te protestéren, doch vruchteloos, daar de voorzitter van het krijgscomité, Aubry, zelf een Jacobijn, hem haatte en hem enkel aan het hoofd wilde plaatsen van eene infanterie-brigade. Toen wendde Napoleon ongesteldheid voor om vrij te blijven van het aanvaarden dier betrekking, en zijn naam werd op de Iijst der officieren doorgehaald. Zonder fortuin, door gebrek aan middelen ter neer gedrukt, woonde hij in afzondering te Parijs, verkeerde slechts met enkele vrienden, zooals Junot, Bourrienne en zijn oom Fesch, smeedde stoute plannen voor de toekomst, en koesterde zelfs het voornemen, om zich ter beschikking te stellen van den Sultan, totdat Doulcet de Pontécoulant, de opvolger van Aubry, hem eene plaats bezorgde op het topographisch bureau en hem belastte met het opstellen der instructiën voor Kellerman en Scherer in Italië, die evenwel, hoe voortreffelijk ook, niet werden opgevolgd. Letourneur, de opvolger van Pontécoulant, haalde voorts zijn naam door op de lijst der benoemde generaals, doch reeds 8 dagen daarna vond Napoleon de gewenschte gelegenheid om zich in de hoogte te werken.
Toen in October 1795 de kiezers in verzet kwamen tegen de constitutie , door de Conventie afgekondigd, werd Napoleon, op aanbeveling van Barras, bevelhebber van het leger in de hoofdstad, onder dezen tot generaal benoemd, en de pas aangestelde verijdelde den 13den Vendémiaire (5 October 1795) door kartetsvuur den aanval der opstandelingen op de Tuilerieën. De Nationale Conventie begroette hem nu als den redder der Vergadering, der Republiek en des Vaderlands, en benoemde hem tot divisiegeneraal en nog in dezelfde maand, toen Barras lid werd van het Directoire, tot diens opvolger als opperbevelhebber van het leger in Frankrijk. In die betrekking organiseerde hij de Nationale garde te Parijs, de garde van het Directoire en van het Wetgevend Ligchaam, verwierf door bescherming van den ouden adel en van ontslagen generaals vele aanhangers en zond aanzienlijke geldsommen aan zijne bloedverwanten. Den 9den Maart 1796 trad hij in het huwelijk met Joséphine, de weduwe van den tijdens het Schrikbewind geguillotineerden generaal de Beauharnais. Haar beschermer, Barras,had bereids den 23sten Februarij te voren Napoleon tot opperbevelhebber van het Italiaansche leger benoemd, en reeds den 26sten Maart bevond deze zich in het hoofdkwartier te Nizza. Dit leger telde 37000 geharde, strijdlustige soldaten en werd geleid door uitstekende officieren, terwijl de vijand 40000 Oostenrijkers onder Beaulieu en 20000 Piémentézen onder Colli telde, maar zich door oneenigheid der aanvoerders in geen gunstigen toestand bevond. Napoleon wist den moed zijner troepen aan te wakkeren door eene proclamatie, waarin hij hun eer, roem en rijkdom beloofde, en den 10den April 1796 aanvaardden zij, in lompen gekleed en zonder schoeisel, maar onder het zingen der Marseillaise, den togt naar Italië. Volgens zijn eigen plan trok Napoleon boven Savona over de Alpen, om een inval te doen in Piémont, het vereenigingspunt der vijandelijke legers te bezetten en hen vandaar afzonderlijk aan te tasten.
Hij versloeg den 12den April de Oostenrijkers onder d’Argenteau, den 13den de Piémontézen bij Millesimo en den 14den Beaulieu bij Dego. Het schitterend resultaat van dezen veldtogt was de scheiding der vijandelijke legers. Hierna wierp Napoleon, zich op de Piémontézen, bedreigde na de veldslagen bij Ceva en Mondovi uit het veroverde Cherasco de stad Turijn en noodzaakte den Koning van Sardinië tot een wapenstilstand. Overal dwong hij de inwoners tot de opbrengst van zware oorlogslasten, en de soldaten volgden met zoo veel ijver dit voorbeeld, dat hij zich gedwongen zag, den 22sten April door eene gestrenge dagorde perk te stellen aan de plunderingen en geweldenarijen der officieren en soldaten. Immers hij verlangde, dat de uitpersing der veroverde gewesten met orde zou geschieden. Beaulieu had eene stelling ingenomen bij Valenza, om den vermoedelijken overtogt over de Po aldaar te verhinderen, doch Napoleon overschreed den 7den Mei die rivier bij Piacenza, versloeg de Oostenrijkers bij Fombio, noodzaakte hen, naar de Adda terug te trekken, veroverde den lOden Mei stormenderhand de brug van Lodi en verkreeg daardoor geheel Lombarije, doordien Beaulieu eene achterwaartsche beweging volbragt tot aan de Mincio. Den 15denMei hield Napoleon een zegevierenden intogt te Milaan, waar het opgewonden volk hem als redder begroette. Hij bekreunde zich weinig om de voorschriften van het Directoire en hield dit in bedwang door de bedreiging, dat hij zijn ontslag zou nemen, en door de schatten, welke hij naar Frankrijk deed stroomen.
Lombardije moest 20 de Hertog van Parma 2 en de Hertog van Modena 10 millioen francs betalen en tevens hunne wereldberoemde kunstwerken opzenden naar Parijs. Napoleon gedroeg zich voorts als imperator en zocht zich door eenvoudige en gestrenge zeden, alsmede door onomkoopbaarheid aanzien en gezag te verschaffen, terwijl hij het leger bedwelmde door roem en buit en de generaals aan zich verbond door eerzucht en geldgierigheid. Aan de volken van Italië beloofde hij staatkundige vrijheid en begroette hen als broeders. Weldra echter veroorzaakten de onderdrukkingen en rooverijen volksbewegingen, die hij op eene bloedige wijze dempte. Den 27sten Mei trok hij weder te velde tegen Beaulieu, forceerde door een voorspoedig gevecht bij Borghetto den overgang over de Mincio, wierp den vijand terug achter de Etsch, bezette, zonder zich om de onzijdigheid van Venetië te bekommeren. Verona en Legnano, en bezorgde veiligheid aan zijne achterhoede door een wapenstilstand met Napels en met den Paus, die 21 millioen francs oorlogslasten moest betalen, 100 schilderijen en 500 handschriften uitleveren en tevens toestaan, dat eene Fransche bezetting in Bologna, Ferrara en Ancona werd gelegd. Voorts overrompelde hij, hoewel in vrede met Toscane, de stad Livorno, waar hij de Engelsche vloot niet meer aantrof, maar Engelsche waren ter waarde van 12 millioen francs buit maakte, terwijl zijn leger Mantua berende. Toen tegen het einde van Julij Wurmser met 70000 Oostenrijkers uit Tyrol opdaagde en de stellingen van Napoleon, die slechts 45000 man onder zijne bevelen had, aantastte en er doorheen drong, brak laatstgenoemde aanstonds het beleg van Mantua op, concentreerde zijn leger ten zuiden van het Gardameer, wierp zich in de eerste plaats met zijne geheele krijgsmagt op de Oostenrijksche voorhoede, die over Brescia naar Salo terugtrok, versloeg 2 andere vijandelijke korpsen bij Lonato, voorts den 5den Augustus Wurmser zelven (die bij Mantua een beslissenden slag had willen leveren en nu, na de vesting van het noodige te hebben voorzien, gekomen was om het overschot van zijn leger te verzamelen) bij Castiglione en wierp hem terug naar Tyrol.
Zelfs volgde hij hem derwaarts, versloeg den 4den September Davidowich bij Roveredo en veroverde Trente. Wurmser meende, dat het geschikte oogenbiik was aangebroken om den vijand in den rug te vallen. Hij trok langs de Brenta om de Etschlinie te bereiken, maar werd door Napoleon, die zijne plannen doorgrondde, bij Bassano overrompeld en aldaar den 8sten September geslagen. Slechts met moeite kwam hij te Mantua en werd na zijne nederlaag onder de muren van deze vesting (bij San Giorgio, 19 September) met het overschot van zijn leger aldaar ingesloten. De noodlottige veldtogt van Jourdan in Duitschland verbood Napoleon verder in Oostenrijk door te dringen. Hij maakte alzoo gebruik van den wapenstilstand, om op eigen gezag Italiaansche vazallenstaten te stichten, waartoe hij den hertog van Modena afzette. Het verzet van het Directoire tegen zijne eigendunkelijke daden beantwoordde hij weder met de bedreiging, dat hij zijn ontslag zou nemen. Tevens versterkte hij zijn leger en voerde eene gestrenge krijgstucht in.
Intusschen plunderden de Franschen, van den generaal af tot den soldaat toe, op zoo schaamtelooze wijze, dat het zelfs Napoleon te erg werd. Met 40000 man verwachtte hij in October een derden aanval der Oostenrijkers onder Alvinczy, die met eene dergelijke magt uit het noordoosten tot ontzet van Mantua naderde, terwijl Davidowich met 18000 man uit Tyrol oprukte. Napoleon, gesteund door Masséna en Augereau, bragt den 6den November Alvinczy bij Carmignano aan het wijken, doch de nederlaag, door Davidowich aan zijne troepen toegebragt, noodzaakte hem, zijn leger bij Verona te concentréren. Na een vruchteloozen aanval op de positie van Alvinczy op de hoogten van Caldiéro, trok Napoleon beneden Verona bij Ronco over de Etsch, viel de Oostenrijkers in de flank en dwong hen na een driedaagschen veldslag bij Arcole tot den terugtogt naar Vicenza. Niettemin waagde Alvinczy in Januarij 1797 eene nieuwe poging om Mantua te ontzetten door Provera in schijn een aanval te laten doen op Legnano, terwijl hij zelf over Trente en Roveredo met 30000 man naar Verona trok. Napoleon snelde hem aanstonds te gemoet, versloeg hem op de hoogvlakte van Rivoli, noodzaakte Provera den 16den Januarij vóór de poorten van Mantua de wapens neder te leggen, en bemagtigde den 2den Februarij 1797 deze stad, het laatste bolwerk der Oostenrijkers in Italië. Dienzelfden dag rukte Napoleon voorwaarts naar Rome. Generaal Victor versloeg de Pauselijke benden aan de Senio en bij Ancona en bereikte weldra Tolentino, waar hij den 19den Februarij vrede sloot met den Paus.
Aanstonds keerde hij terug naar de Etsch, om door een togt naar Weenen den Keizer tot het sluiten van den vrede te dwingen. Aartshertog Karel, met het opperbevel in Italië belast, kon geen weêrstand bieden aan zijne overmagt. Napoleon viel in Maart in Friaul, bezette Laibach den 25sten van die maand en trok op den 31sten daaraanvolgende binnen Klagenfurt. Intusschen bevond hij zich in een gevaarlijken toestand; met zijne troepen in Tyrol had hij geene gemeenschap, de Fransche legers bij de Rijn bleven werkeloos, en achter hem barstte in Venetië een opstand uit, dien hij zelf door zijne onwaardige behandeling dier stad had uitgelokt. Toch gelukte het hem door zijn gestadig voortrukken tot aan Leoben in Stiermarken het Oostenrijksche Hof zoo bevreesd te maken, dat het den 18den April te Leoben een voorloopigen vrede sloot, die Napoleon wel niet uit zijn hagchelijken toestand bevrijdde, maar toch al zijne eischen bevredigde. Nu keerde hij naar Italië terug, verklaarde onder nietige voorwendsels de republiek Venetië den oorlog, verscheen den 4den Mei in de Lagunen, herschiep den 16den van die maand de aloude oligarchie in eene democratische republiek, maakte er zich meester van alle schepen, goederen en gelden, en gaf de stad daarna prijs aan de Oostenrijkers. Zijn schitterende veldtogt tegen Oostenrijk had hem inmiddels grooten roem bezorgd. Hij voerde heerschappij in Italië en werd in Frankrijk gehuldigd als de grootste generaal der Republiek.
Voorts had hij zich onmisbaar gemaakt bij het Directoire door de geldelijke opbrengst van den oorlog en tevens gevreesd wegens den onbeperkten invloed, dien hij bezat bij het leger. Intusschen gevoelde hij, dat de tijd nog niet rijp was, om zich van Parijs meester te maken. Daarom spoorde hij het Directoire slechts aan tot den staatsstreek van den 18den Fructidor (4 September 1797), die de constitutionéle partij in het Conseil vernietigde en het oppergezag bezorgde aan het hem toegedane Directoire. Hij zelf sloot intusschen den Vrede van Campo Formio en keerde eerst in November van Milaan over Rastadt naar Parijs terug, waar hij den 5den December aankwam en zich met bescheidenheid aan de algemeene hulde onttrok. Niettemin werd in het Luxembourg een begroetingsfeest gegeven, waar Talleyrand eene vleijende redevoering hield, terwijl men hem den zetel van Carnot aanbood in het Instituut. In het begin van 1798 maakte Napoleon aanstalten tot eene landing in Engeland, maar verklaarde weldra aan het Directoire, dat zij niet uitvoerbaar was, doch deed tevens het voorstel van den avontuurlijken togt naar Egypte, waartoe het Directoire zijne toestemming gaf, ten einde den al te invloedrijken generaal uit Frankrijk te verwijderen. Napoleon werd door onderscheidene oorzaken tot die onderneming aangespoord, vooral door zijne verregaande eerzucht, door zijn rusteloozen ijver, door de hoop, dat hij in het Oosten schitterende overwinningen zou behalen, en inzonderheid ook door de berekening, dat het Directoire door nederlagen in den oorlog gedurende zijne afwezigheid zijne onmisbaarheid gevoelen en hem als den redder van Frankrijk terugroepen zou. Andere bedoelingen des veldheers waren nog: de kolonisatie van Egypte, de vernietiging der Engelsche heerschappij in Indië, en de val van het Turksche rijk.
Afpersingen te Rome en in Zwitserland verschaften hem de noodige geldmiddelen. Napoleon bragt voorts in stilte, om den argwaan van Engeland niet te wekken, 40000 man te Toulon bijeen. Hij bestemde tot zijn gevolg de uitstekendste generaals, alsmede een aantal beroemde geleerden en kunstenaars. Daags vóór zijn vertrek beloofde hij aan zijne soldaten in eene proclamatie, wier bestaan later is ontkend, zoo veel buit, dat elk van hen na den terugkeer een aanzienlijk grondbezitter kon worden. Den 19den Mei 1798 verliet hij met 300 transportschepen, 13 linieschepen, 14 fregatten en 12 korvetten de haven van Toulon en stevende niet, zooals de Engelschen, die onder Nelson op de Fransche kust kruisten, waanden, naar de Straat van Gibraltar, maar naar Malta, waar hij zich den 9den Junij met de oorlogs- en transportschepen uit Ajaccio en Civita Vecchia vereenigde, zoodat zijne vloot onder admiraal Brueys 600 schepen sterk en met 40000 soldaten en 10000 matrozen bemand was. Zonder moeite maakte hij zich meester van Malta, daar de laffe grootmeester, graaf Hompesch, aanstonds capituleerde. Den 19den Junij verliet hij Malta, maakte den 28sten van die maand in volle zee het doel der expeditie bekend en landde den 30sten Junij in Alexandrië, hetwelk hij aanstonds bezette. De fortuin had hem ongemeen begunstigd, daar Nelson, eerst door storm van de kust verwijderd en toen wegens schade in Sardinië binnengeloopen, de Fransche vloot tot tweemaal toe vruchteloos had opgezocht.
In eene proclamatie aan de ingezetenen, afgekondigd op den 2den Julij, beloofde Napoleon hun verlossing van de heerschappij der Mameloeken en gaf hun de verzekering, dat hunne godsdienst en gebruiken geëerbiedigd zouden worden, terwijl hij zich zelven en zijne soldaten echte Muzelmannen noemde. Het volk bleef dan ook kalm en onverschillig. Den 6den Julij trok hij naar Cairo, versloeg den 21sten 12000 Mameloeksche ruiters aan den voet der pyramiden van Gizeh, waar de Franschen slechts weinig soldaten verloren, maar grooten buit maakten, en hield den 25sten Julij zijn intogt in Cairo. Hier poogde hij door vleijerij en door het betoonen van eerbied voor den Islam de gunst der Sjeiks te verwerven en een inlandsch Arabisch bestuur te organiséren. Voorts versloeg hij Ibrahim-bey, die met het overschot der Mameloeken uit Syrië naderde, bij Salahieh en dwong hem tot den terugtogt. Op den marsch naar Cairo vernam Napoleon de vernietiging der Fransche vloot bij Aboekir, zoodat hij van Europa was afgesneden. Was deze tijding ook ontmoedigend voor zijn leger, hij zelf bleef rustig en kalm.
Hij dempte een opstand te Cairo met bloedige gestrengheid, nadat hij vruchtelooze pogingen had aangewend, om het volk te overtuigen van zijne goddelijke zending. Door de overwinning van Desaix op Moerad-bey nabij Sediman werd ook Opper-Egypte tot aan de cataracten van de Nijl aan de Fransche heerschappij onderworpen. Hoewel Napoleon geen berigt had ontvangen van de oorlogsverklaring van de Porte aan Frankrijk, maakte hij op uit de onheusche bejegening, welke zijne gezanten te Constantinopel ondervonden, en uit het zamentrekken der Turksche strijdkrachten in Syrië en op Rhodus, dat de Turken niet veel goeds in hun schild voerden, zoodat hij het besluit nam, hen te voorkomen door een inval in Syrië. Den 6den Februarij 1799 rukte hij voorwaarts met de divisiën Kleber, Reynier, Lannes, Bon en Murat (12000 man), versloeg eenige Turksche afdeelingen bij El Arisj en Gaza, veroverde den 6den Maart Jaffa (Joppe) stormenderhand, waarbij 2000 personen over de kling werden gejaagd, en liet den 9den Maart nog 2500 gevangenen op de duinen fusilleren, omdat hij hen niet in vrijheid wilde stellen en het te lastig vond, hen te bewaken. Den 14den Maart zette hij zijn togt voort en kwam 2 dagen later vóór St. Jean d’Acre. Hier vernam hij, dat de 3 fregatten met belegeringsgeschut, uit Egypte afgezonden, in handen waren gevallen van Sidney Smith, den bevelhebber der Engelsche vloot. Daarenboven werd de stad door Phélippeaux, een schoolmakker van Napoleon te Brienne, en door andere Fransche en Britsche officieren zeer goed verdedigd, terwijl zij in het bezit was van eene goede bezetting en van voldoende wapenen. Napoleon had slechts veldgeschut en moest zich bepalen tot den mijnenoorlog en tot bestormingen, welke gedurig werden afgeslagen en vele menschenlevens kostten. Een Turksch leger onder Abdallahpasja, hetwelk tot ontzet opdaagde, werd wel is waar op den 16den April bij den berg Tabor geslagen, maar Napoleon kon zich niet meester maken van St. Jean d’Acre, in weerwil van de loffelijke dapperheid, waarmede de Franschen tot 14-maal toe de bestorming herhaalden. Vier generaals waren reeds gesneuveld, 4000 man buiten gevecht gesteld, en de pest dunde de gelederen. Hoe krenkend het dan ook voor Napoleon wezen mogt, den eersten tegenspoed (in de bulletins als voorspoed opgehemeld) te ondervinden en de verijdeling te zien van zijne hersenschimmen, toch moest hij den 17den Mei den terugtogt aanvaarden. Alle gezonde krijgslieden, tot den veldheer zelven toe, gingen te voet, terwijl de paarden ter beschikking werden gesteld van de zieken. Zestig hopelooze pestlijders moesten te Jaffa achterblijven, en Napoleon deed hun opium uitreiken, om zich in den uitersten nood aan de wreedheden der Turken te kunnen onttrekken. Op den terugtogt verwoestten de Franschen alle dorpen en den oogst tot aan Egypte toe, waar het leger eindelijk na een langen en moeijelijken marsch aankwam. Nieuwe volksbewegingen te Cairo werden met geweld onderdrukt en Moerad-bey, die de Mameloeken in Beneden-Egypte weder organiseerde, door een onverwachten aanval verslagen. Bij de tijding, dat 18000 Turken bij Aboekir geland waren, snelde hij terstond naar Alexandrië, om den 25sten Julij met 10000 man de verschanste positie van den vijand aan te tasten. Murat, aan het hoofd der kavallerie, bezorgde na een bloedigen slag de zegepraal aan de Franschen. Deze overwinning stelde Napoleon in de gelegenheid om op eene eervolle wijze naar Frankrijk terug te keeren. Door een schrijven van zijn broeder Joseph en door Engelsche dagbladen onderrigt van den rampspoedigen oorlog der Franschen in Italië en aan de Rijn, alsmede van den wankelenden toestand van het Directoire, verliet hij plotselijk Cairo, het opperbevel overdragende aan Kleber, en scheepte met Berthier, Marmont, Murat, Lannes enz. op den 22sten Augustus 1799 zich heimelijk in naar Frankrijk. Toch had eene Engelsche korvet zijne afreis opgemerkt, zoodat de Engelsche eskaders in de Middellandsche Zee kruisten, om zich van hem meester te maken; niettemin stapte hij den 8sten October ongehinderd te Fréjus aan land.
Het Fransche volk begroette hem als den redder van den bedreigden Staat. Zijn togt naar Parijs, waar hij den 16den October aankwam, geleek op een triomftogt. Daags daarna verscheen hij in de vergadering van het Directoire en verklaarde, dat hij gekomen was, om de Republiek te redden. Geen der leden waagde het, hem ter verantwoording te roepen wegens zijn eigenmagtigen terugkeer. Napoleon had dan ook het besluit genomen, om zich van de opperheerschappij meester te maken. „Het volk wil en moet een beheerscher hebben”, zeide hij tot zijne vertrouwde vrienden. Hoewel hij aanvankelijk in afzondering leefde, was zijne kleine woning in de straat de la Victoire steeds belegerd door officieren, staatslieden en ambtenaren, en zelfs het Directoire kwam hem bij herhaling raadplegen.
Schoon hij niet tot de vrienden van Sieyès behoorde, gevoelde hij, dat hij op dien man zijne plannen moest bouwen. Talleyrand bragt die beiden tot elkander en de voorbereidende maatregelen tot omverwerping van het Directoire en van de constitutie van het jaar III werden genomen. De zaâmgezworenen, waartoe, behalve Joseph en Lucien Bonaparte, Talleyrand en Fouché, de meeste generaals behoorden, hadden den 18den Brumaire (9 November) tot volvoering van hun plan vastgesteld. Op dien dag verkreeg Napoleon van den gedeeltelijk in de zamenspanning betrokken Raad der Ouden het opperbevel over de troepen in de hoofdstad en den last, om eene verplaatsing van het Wetgevend Ligchaam naar St. Cloud te bevorderen. Door zijn staf omgeven, maakte Napoleon de soldaten bekend met die opdragt en snelde met hen naar de Tuilerieën, waar hij trouw zwoer aan den Raad der Ouden. Terwijl hij voorts zijne krijgsmagt in orde stelde, hield Moreau de leden van het Directoire Moulins en Gohier in hunne woningen omsingeld, en Talleyrand haalde Barras over tot onderwerping. Des namiddags te 2 ure had het Directoire opgehouden te bestaan. Den volgenden dag trok Napoleon met 8000 man naar St. Cloud en deed er alle toegangen bezetten. Toen men er in den Raad van Vijfhonderd tegen den gewelddadigen staatsstreek protesteerde, verscheen hij met eenige adjudanten in de vergaderzaal en hield eene verwarde toespraak, waarin hij van eene groote zamenspanning der partijen gewaagde en het oppergezag verlangde. Daarop verliet hij de zaal, zoodat de Raad zijne beraadslagingen kon voortzetten. Toen Napoleon echter met gewapende grenadiers terugkeerde, ontstond er eene geweldige beweging. De afgevaardigden overlaadden hem met smaadredenen en schudden hem zoo geweldig heen en weder, dat hij in flaauwte door zijne grenadiers uit de zaal werd gedragen. Lucien Bonaparte, voorzitter der Afgevaardigden, door deze laatste gedrongen om een veroordeelend vonnis over zijn broeder in stemming te brengen, ijlde, als werd hij door sluipmoordenaars vervolgd, naar de troepen en riep deze te hulp om de Republiek tegen de Volksvertegenwoordigers in bescherming te nemen. Nu zond Napoleon eene afdeeling grenadiers in de zaal, die de Afgevaardigden met geveld bajonet verdreven. Voorts hielden dienzelfden avond onder het voorzitterschap van Lucien dertig leden van den Raad van Vijfhonderd eene zamenkomst, waarin besloten werd, een adres van dankzegging te zenden aan Napoleon en aan de troepen, 67 medeleden vervallen te verklaren van hunne betrekking, de beide regéringsligchamen tot aan den 20sten Februarij te schorsen, eene commissie tot herziening der constitutie te benoemen en een voorloopig consulaat in te stellen, bestaande uit Sieyès, Roger Ducos en Napoleon. De Raad der Ouden bekrachtigde deze besluiten, en des nachts te 12 uur legden de 3 consuls den eed af, waardoor het behoud der ééne, ondeelbare Republiek, der vrijheid en gelijkheid en der volksregéring door vertegenwoordigende ligchamen moest gewaarborgd worden. De nieuwe regéring kwam spoedig tot vastheid, daar het volk oververzadigd was van staatkundige woelingen en na herstel der orde eene verzoening der partijen verwachtte. De grondwet van het jaar VIII, een zeer ingewikkeld stuk, werd reeds in December 1799 voltooid en afgekondigd. Hierdoor verkreeg Napoleon met den titel van Eerste-Consul gedurende den tijd van 10 jaren het gezag van een constitutionélen vorst, — de andere twee consuls hadden slechts eene raadgevende stem. Daar Sieyès en Ducos hiermede niet te vreden waren, koos Napoleon in hunne plaats Cambacères en Lebrun. Door zijne aanhangers met staatsbetrekkingen te bekleeden beloonde hij oude en verwierf hij nieuwe vrienden. Voorts vestigde hij zich in de Tuilerieën en omringde zich met een glansrijken hofstoet. De lijst der uitgewekenen werd gesloten en aan ongeveer 9/10de van hen werd verlof gegeven om naar Frankrijk terug te keeren. Ook aan den oorlog in de Vendee werd door schrandere maatregelen een einde gemaakt. Fouché zag zich geplaatst aan het hoofd van eene uitgebreide policie, die de dagbladpers onderdrukte en den invloed der partijen vernietigde. Het binnenlandsch bestuur werd zooveel mogelijk gecentraliseerd en aan den wil van den Eerste-consul onderworpen. Deze laatste regelde de zaken met ongemeene geestkracht en schiep een schitterend geheel, waarin de zelfstandigheid der burgers te gronde ging, terwijl het staatkundig leven werd uitgedoofd. Napoleon had zoowel aan Engeland als aan Oostenrijk vredesvoorstellen gedaan, die echter door beiden werden afgewezen. Daardoor verkreeg hij den roem eener vredelievende gezindheid, terwijl hij tevens de gelegenheid behield, om nieuwe oorlogslauweren te verwerven, welke hij noodig had voor zijne oogmerken. Nadat hij in Genua, Nederland en Hamburg door afpersing de vereischte geldmiddelen verkregen had, maakte hij zich gereed tot een nieuwen oorlog tegen de Verbondene Mogendheden en trok, terwijl Moreau in het zuiden van Duitschland strijd voerde, in het midden van Mei 1800 over den Grooten St. Bernard. Den 2den Junij hield hij zijn intogt te Milaan, waar hij terstond de Cis-Alpijnsche Republiek herstelde, en rukte te velde tegen Melas, die zich van Genua had meester gemaakt. Den slag bij Marengo (14 Junij), reeds eene nederlaag voor Napoleon, veranderde Kellermann door een stouten aanval met zijne kavallerie in eene overwinning, en onder den indruk van deze ontruimde de Oostenrijksche veldheer, volgens het verdrag van Alessandria, Italië tot aan de Mincio. Napoleon herstelde nu ook de Ligurische Republiek, belastte Masséna met het opperbevel, en bevond zich den 3den Julij weder te Parijs. Toen hij voorts in September Oostenrijk den wapenstilstand opzeide, nam de oorlog weder een aanvang en eindigde met de nederlaag, door Moreau bij Hohenlinden aan de Oostenrijkers toegebragt. Den 9den Februarij 1801 sloot Oostenrijk den Vrede van Luneville. Om ook Engeland tot den vrede te noodzaken, ondersteunde Napoleon het gewapende neutraliteitsverbond der zeevarende mogendheden, deed zelfs afstand van Egypte om den 1sten October 1801 vrede te sluiten met de Porte, en bereikte door den Vrede van Amiens (27 Maart 1802) zijn doel.
De overwinning bij Marengo en het eindigen van den oorlog hadden de heerschappij van Napoleon op nieuw bevestigd. Hij omringde zich nu met een hofstoet, waarin een groot gedeelte van den ouden adel werd opgenomen, deelde eereblijken uit, en werkte door de instelling der Orde van het Legioen van Eer op de ijdelheid der menschen. Om zijn absolutismus te bekrachtigen, sloot hij den 15den Julij 1801 met Pius VII het vermaarde concordaat, waardoor de R. Katholieke Kerk in Frankrijk in al hare regten werd hersteld. Nadat de slaafsche Senaat de leden der gematigde oppositie in het Tribunaat en in het Wetgevend Ligchaam in Januarij 1802 met geweld verwijderd en door officieren en ambtenaren vervangen had, verkoos eerstgenoemde vergadering den 8sten Mei 1802, als blijk van erkentelijkheid voor het bewerken van den Vrede van Amiens, Napoleon op nieuw voor een tijdperk van 10 jaren, nadat het eerste afgeloopen zou zijn, tot Eerste-Consul. Daarmede was echter Napoleon geenszins voldaan en onder voorwendsel, dat alleen het volk hem met het hoogste gezag bekleeden kon, deed hij den 11den Mei aan de burgers van Frankrijk de vraag voorleggen, of men Napoleon Bonaparte tot consul voor levenslang wilde kiezen. Drie millioen stemmen gaven daarop een toestemmend, — slechts weinige duizenden een ontkennend antwoord. Eene wijziging der grondwet vernietigde thans alle waarborgen tegen de willekeur van den alleenheerscher. Nu verbrak Engeland in 1803 den vrede, en Napoleon beijverde zich om den nieuwen oorlog voor te stellen als een nationaal verzet tegen Albions dwingelandij.
Intusschen was hij te ongeduldig, om, ter zijner verheffing, den uitslag van dezen strijd af te wachten. Zijne gewetenlooze policie zocht derhalve het volk op te winden door het ontdekken van gewaande zamenzweringen tegen het leven van den Eerste-Consul. Reeds den 24sten December 1800 had men zulk een aanslag gebezigd, om een aantal Jacobijnen ter dood te brengen en 130 Republikeinen tot deportatie te veroordeelen. Thans scheen het gevaar te dreigen van de zijde der koningsgezinde partij, welke inderdaad uit Engeland, waar de graaf van Artois zich ophield, Napoleon ten val zocht te brengen. Laatstgenoemde was daarmede bekend, doch tevens overtuigd van de ijdelheid dier zamenspanning. Nadat hij hare aanvoerders, Georges Cadoudal, Pichegru en Moreau, in hechtenis had doen nemen en door het ter dood brengen van den hertog van Enghien de gemoederen met schrik vervuld had, was de gelegenheid gunstig om zich van het erfelijk keizerschap meester te maken.
Op den 27sten Maart 1804 ontving Napoleon van den Senaat in een adres het aanbod, om het hoogste gezag erfelijk aan hem en zijne nakomelingen toe te kennen. Napoleon aanvaardde het op den 25sten April, nadat hij zich overtuigd had van de gunst van het leger en van de volgzaamheid der natie. Toen ook het Tribunaat, alwaar alleen Carnot zich tegen dien maatregel verzette, en het Wetgevend Ligchaam daaraan hunne goedkeuring gegeven hadden, werd hij op grond van een organiek senatusconsult van 18 Mei 1804 als Napoleon I tot erfelijk keizer der Franschen uitgeroepen. Daarna schonk hij aan ’t nieuwe Keizerrijk eene menigte grootwaardigheidbekleeders, terwijl hij alle regten van den Senaat en van de Volksvertegenwoordiging zooveel mogelijk vernietigde. Napoleon nam te St. Cloud bezit van den keizerstroon met de woorden, „Mijn geest zal niet meer met mijne nakomelingen zijn op den dag, wanneer zij ophouden de liefde en het vertrouwen van het geheele volk te verdienen”. Den 20sten Mei werd met groot gejuich de verheffing van Napoleon in de hoofdstad afgekondigd, en den 27sten ontving hij de hulde van den Senaat en van de departementen. De natie bekrachtigde het Senaatsbesluit met ruim 3½ millioen stemmen. Nadat voorts Napoleon op eene reis door het noorden en oosten van Frankrijk de geestdrift van het leger en van het volk had aangewakkerd, terwijl de meeste Europésche Mogendheden hem in zijne waardigheid erkenden, kwam hij tegen het einde van 1804 weder te Parijs, om er de kroon te ontvangen, — eene plegtigheid, waaraan Pius VII door zijne overkomst luister bijzette. Zij had plaats den 2den December 1804 in de kerk van Notre-Dame, nadat Napoleon op verlangen van den Paus, maar tegen zijn zin, kerkelijk gehuwd was met Joséphine. De nieuwe Keizer nam daarover wraak door den Paus een uur te laten wachten en in het beslissend oogenblik de kroon uit diens handen te rukken en ze zelf zich op het hoofd te zetten. Den 26sten Mei 1805 volgde nu in den dom te Milaan de krooning met de ijzeren kroon van Lombardije.
Een gevolg van de stichting der nieuwe monarchie was de verscherping van het despotismus in het binnenland; ook de vrijheid des geestes werd onderdrukt en het onderwijs door den „Catéchisme impérial” vergiftigd. Terwijl Napoleon om de 10 jaren prijzen instelde voor de beste geschriften op het gebied van wetenschap en fraaije letteren, knevelde hij de drukpers met gewelddadige hand. Naar willekeur beschikte hij over Italië, de Nederlanden en Zwitserland en sleurde zijn volk mede op het spoor eener onverzadelijke veroveringspolitiek. Het was steeds zijn vurigste wensch, Engeland aan zijne voeten te zien; in 1803 nam hij Hannover in bezit en maakte vervolgens toebereidselen tot eene landing. Reeds had hij eene aanzienlijke vloot van transportschepen bijeengebragt, — reeds hielden de troepen in het Kamp van Boulogne zich maanden lang gereed en oefenden zich dagelijks in het inschepen, toen in het laatste oogenblik (Augustus 1805) de gebrekkige toestand zijner vloot, schoon met de Spaansche vereenigd, hem de dwaasheid van zijn plan deed gevoelen. De vorming van een nieuw verbond tegen zijne veroveringspolitiek, door Pitt tot stand gebragt en bestaande uit Engeland, Rusland, Oostenrijk en Zweden, maakte een einde aan de spanning. Zijn wél toegerust leger trok nu naar Duitschland; niet minder dan 200000 man begaven zich naar het zuiden van dat gebied, waar de Oostenrijkers langzaam voorwaarts rukten, terwijl de Russische benden alleen op het papier prijkten. Den 1sten October trok Napoleon over de Rijn, om „voor de onafhankelijkheid van het Duitsche Rijk” te strijden.
Hij wist steun te verkrijgen bij de Zuid-Duitsche Vorsten, vernietigde een gedeelte van het vijandelijk leger en dwong de overigen om Ulm in zijne handen te geven. Den 27sten October overschreed hij de Inn, dreef na bloedige gevechten 40000 Russen onder Koetoesow terug en bezette Weenen (17 Nov.). Te Schönbrunn vernam hij de nederlaag der Fransche vloot vóór Trafalgar, en ook ontving hij uit Italië tijding van het zegevierend voorwaarts rukken van aartshertog Karel. Niettemin wees hij de vredesvoorstellen van de hand, overschreed de Donau en verplaatste den 20sten November zijn hoofdkwartier naar Brünn, vanwaar hij zijne tegenstanders, die intusschen hunne hoofdmagt hadden bijeengetrokken, naar het voor hem gunstig gelegen slagveld van Austerlitz lokte. De Driekeizersslag van 2 December eindigde met de vernietiging van het leger der Bondgenooten, en de wapenstilstand, hierop door den Keizer van Oostenrijk in allerijl gesloten en den 26sten December door den Vrede van Presburg achtervolgd, voltooide de zegepraal van Napoleon. Zonder vrede te sluiten met Rusland verliet hij den 27sten December Schönbrünn en bevond zich den 27sten Januarij 1806 weder te Parijs. Om aan zijne veroveringen door familieverbindtenissen de meest mogelijke hechtheid te geven, deed hij zijn stiefzoon Eugène de Beauharnais, onderkoning van Italië, in het huwelijk treden met eene Beijersche prinses, en zijne stiefdochter Stephanie met den Erfprins van Baden. Zijn broeder Joseph werd koning van Napels, Lodewijk Napoleon koning van Holland; zijn zwager Joachim Murat ontving het groothertogdom Berg, zijne zuster Elise Lucca, Massa en Carrara, en Pauline Guastalla. Een keizerlijk familiedocument van 31 Maart 1806 verhief den Keizer tot hoofd van zijn geslacht, aan wien de overige familieleden als vazallen onderworpen waren.
Den 17den Julij 1806 kwam de Rijnbond onder de beschermheerschappij van Napoleon tot stand, en hierdoor werd laatstgenoemde gebieder over het grootste gedeelte van Duitschland. Aanstonds bemoeide hij zich met de binnenlandsche aangelegenheden der Bondstaten, deed er Fransche instellingen invoeren en onderdrukte door daden van geweld alle nationaliteitsgevoel, bijv. door de teregtstelling van den boekhandelaar Palm in Braunau. Nu nam hij het besluit om Pruissen te vernietigen, dat hij lang verschoond, ja tot bondgenoot begeerd had, terwijl het door zijne zwakheid gedurende den oorlog van 1805 zijne verachting en door zijne weifelende politiek zijn haat had gaande gemaakt. Nadat hij het eerst vernederd, daarna door beloften gevleid had, deed hij eindelijk in den zomer van 1806 door zijne beleedigingen den oorlog ontbranden. Hiertoe bestond geene politieke noodzakelijkheid, — zelfs was die oorlog een groote misslag. Napoleon echter werd voortgestuwd door zijn hartstogt, die zich in den overmoedigen toon van zijne bevelen en bulletins en in zijn onheusch gedrag jegens koningin Louize openbaarde. De besturing van het Pruissische leger was evenzoo flaauw als de Pruissische staatkunde, en toen Napoleon met eene armee van 200000 man inThüringen viel, kostte het hem weinig moeite, de Pruissische magt te verpletteren. Hij behaalde de overwinning in den slag bij Jena; Saksen werd afvallig van den vernederden bondgenoot, en de kleinmoedige vrees der Pruissische generaals opende hem den weg naar Berlijn, waar hij den 27sten October zijn intogt hield, nadat hij te Roszbach het monument van den gedenkwaardigen veldslag vernield en van het graf van Fredrik II te Potsdam diens degen weggeroofd had.
Te Berlijn werd voorts het besluit uitgevaardigd omtrent het continentaalstelsel, desgelijks eene vrucht zijner hartstogtelijke verblinding. De vredesvoorstellen van Pruissen wees hij van de hand. Intusschen verwierf hij in Polen, waar hij in December 1806 binnendrong, nieuwe bondgenooten door de belofte, dat hij aldaar het zelfstandig volksbestaan zou herstellen. Het was hem evenwel niet vergund, rust te nemen in de winterkwartieren; in Januarij 1807 moest hij zich met zijn uitgeput leger gereed maken tot een nieuwen veldtogt tegen de Russen. Den 7den en 8sten Februarij had bij Eylau de bloedige veldslag plaats, waarin Napoleon in weerwil van zijne ontzettende verliezen eene overwinning behaalde. De geest van zijne troepen was gedrukt en moedeloos. Te vergeefs wendde Napoleon nu pogingen aan, om den Koning van Pruissen door verleidelijke vredesvoorstellen van Rusland te scheiden. Friedrich Wilhelm III bleef getrouw aan zijn oostelijken bondgenoot, en Bennigsen, de Russische veldheer, gaf daarentegen Dantzig prijs, dat den 25sten Mei 1807 capituleerde.
Nu kon Napoleon met zijne geheele legermagt den tweeden veldslag tegen de Russen beginnen, die den 14den Junij bij Friedland stand hielden, maar het onderspit moesten delven. Den 26den viel Königsberg in de handen van den overwinnaar. Deze echter waagde het niet, over de Niemen te trekken, maar toonde zich bereid om vredesonderhandelingen met Rusland aan te knoopen. De wapenstilstand van Tilsit, werwaarts Napoleon den 19den Junij zijn hoofdkwartier verlegd had, maakte den 21sten een einde aan de vijandelijkheden, en den 25sten had de zamenkomst der beide Keizers plaats, welke over het lot van ons werelddeel besliste. Napoleon vleide de eerzucht van Alexander met de hoop op eene verdeeling van Turkije, op Finland, op het middelaarschap in Europa, — in één woord op de heerschappij der halve wereld, bragt voorts Polen ten offer, wist zijne sympathie te winnen en haalde hem over om het bondgenootschap met Pruissen te verbreken. Het aanzoek van koningin Louize, om gunstige voorwaarden voor Pruissen te bedingen, wees hij op eene ruwe wijze van de hand. Den 7den Julij sloot hij te Tilsit vrede met Rusland en den 9den met Pruissen, hetwelk hem het halve grondgebied moest afstaan. Later heeft hij er berouw over gevoeld, dat hij Pruissen niet geheel en al vernietigd had.
Door den Vrede van Tilsit was Napoleon eene groote schrede genaderd tot de volvoering van zijn plan, namelijk de stichting eener wereldheerschappij. In midden- en westelijk Europa was hij een onbeperkt gebieder. De roem zijner overwinningen hield de regérende Vorsten in toom, en de volkeren juichten hem toe als den magtigen zuiveraar van den Augiasstal der verouderde instellingen. Zijne heerschzucht bekreunde zich echter weinig om vrijheid en regt, en zijn waan was zoo groot, dat hij elken tegenstand gering achtte. Weldra zag hij zich dan ook op het Pyrenésche Schiereiland in een nieuwen strijd gewikkeld. Onder voorwendsel dat het Hof te Lissabon zamenspande met Engeland, zond Napoleon een leger naar Portugal onder aanvoering van Junot, die er den 30sten November 1807 zijn intogt deed in de hoofdstad. Koning Joao VI nam de wijk naar Brazilië. De treurige magteloosheid van Spanje en de zwakheid van koning Karel IV ontnamen aan Napoleon schier elk voorwendsel om dat land te bezetten.
Niettemin nam hij het besluit om de Bourbons van den troon te stooten, zoodat hij in vollen vrede in het begin van 1808 onderscheidene divisiën naar de overzijde der Pyreneeën zond. Daarbij kwam hem de binnenlandsche oorlog uitstekend te stade. Karel IV, door de paleisrevolutie te Aranjuez den 19den Maart gedwongen om afstand te doen van den troon ten behoeve van zijn zoon Ferdinand, riep Napoleon te hulp, en deze, als scheidsregter optredend, ontbood vader en zoon naar Bayonne. Beiden gaven daaraan gehoor en liepen in den strik. Karel IV deed den 5den Mei afstand van den troon ten gunste van Napoleon, en Ferdinand VII, door bedreigingen in de engte gebragt, stond desgelijks al zijne regten aan den overheerscher af. Deze zorgde nu, dat zich te Bayonne een aantal aan hem verknochte Spaansche grandes, ambtenaren en geestelijken tot eene algemeene deputatie vereenigde, welke ’s Keizers broeder, den koning van Napels Joseph Bonaparte, tot koning verlangde en het ontwerp eener nieuwe grondwet bewerkte. In het midden van Junij kwam Joseph te Bayonne, waar de Spanjaarden hem huldigden, en den 20sten van die maand hield hij zijn intogt in Madrid. Op die wijze werd de verovering van Spanje met list begonnen en vervolgens te vuur en te zwaard voortgezet, maar de afloop beantwoordde niet aan zijn wensch.
In den aanvang hadden de Spanjaarden de Franschen als bevrijders ingehaald, — nu echter grepen zij naar de wapens en noodzaakten den 21sten en 24sten Julij de generaals Dupont en Dufour met 18000 Franschen bij Baylen te capituléren. Dientengevolge trokken de veroveraars over de Ebro terug en nam Joseph de wijk uit Madrid (30 Julij 1808). Tevens werden de Franschen door de Engelschen onder Wellington uit Portugal verdreven. Nu zocht zich Napoleon, daar ook Zweden hem bedreigde en Oostenrijk zich ten oorlog toerustte, te verzekeren van de vriendschap van keizer Alexander I van Rusland en hield met hem van den 27sten September tot den 14den October eene persoonlijke zamenkomst te Erfurt, alwaar ook de Vorsten van den Rijnbond gedeeltelijk zelven verschenen en gedeeltelijk zich door hunne troonopvolgers lieten vertegenwoordigen, om hulde te bieden aan den imperator, die zich zelfs jegens Alexander met kwetsenden hoogmoed gedroeg. Nadat de beide Keizers elkander de gemeenschappelijke heerschappij over geheel Europa gewaarborgd hadden, ijlde Napoleon naar Frankrijk, om aan het hoofd van 80000 man naar Spanje te trekken. Hier behaalde hij onderscheidene overwinningen, hield den 4den December zijn intogt in Madrid en herstelde Joseph op den troon. Daarna rukte hij de Engelschen te gemoet, die inmiddels in Spanje waren gevallen, en dreef hen terug naar Valladolid, doch bij de tijding van Oostenrijks krijgstoerustingen liet hij den strijd in Spanje over aan koning Joseph en aan zijne generaals, en verscheen den 23sten Januarij 1809 weder te Parijs.
Hier vond hij zelfs bij zijne getrouwste aanhangers misnoegen over zijne grenzelooze eerzucht, en Fouché en Talleyrand bespraken den waarschijnlijken val van het Keizerrijk. Ook in het leger heerschte ontevredenheid; de krijgstucht was verslapt, ruwe zelfzucht had zich van de gemoederen meester gemaakt, en roofgierigheid en lafheid openbaarden zich op eene schrikwekkende wijze. Tevens vloeiden de geldmiddelen minder overvloedig. Niettemin bragt Napoleon, geholpen door den Rijnbond, weldra een groot leger bijeen, waarmede hij aanstonds naar Zuid-Duitschland trok, nog voordat Oostenrijk den oorlog verklaard had. Daardoor overrompelde hij de Oostenrijksche veldheeren; den 17den April kwam hij te Donauwörth, concentreerde zijne troepen, tastte de Oostenrijkers aan en verdreef hen, na een strijd van 5 dagen, met een verlies van 50000 man naar Bohemen. Den 13den Mei trok hij voor de tweede maal binnen de wallen van Weenen. Had de aanvang van den oorlog nog eenige bezorgdheid bij hem gewekt, thans gaven zijne bulletins getuigenis van den trots des overwinnaars. Hij overlaadde zijne vijanden met hoon, prikkelde de Hongaren tot opstand en ontbond de Oostenrijksche landweer.
Den 17den Mei werd door hem te Weenen het besluit genomen, dat de Kerkelijke Staat met het Fransche Keizerrijk vereenigd en de Paus naar Frankrijk gebragt zou worden. Toch hadden zijne veldheeren in Italië, Polen en Tyrol aanmerkelijke verliezen geleden, en hij zelf bevond zich in den tweedaagschen slag bij Aspern (21 en 22 Mei) aan den rand des verderfs. Op den 22sten hield hij tegen zijne gewoonte een krijgsraad en viel na den slag in een diepen slaap, terwijl het leger zich op het eiland Lobau in een hachelijken toestand bevond. Aartshertog Karel echter maakte geen gebruik van de behaalde voordeelen, zoodat Napoleon zich vereenigen kon met de Italiaansche armee onder Eugène, die aan aartshertog Johann bij Raab eene nederlaag had toegebragt, waarna hij weder te beschikken had over 150000 man met 400 kanonnen. Hij vernieuwde na eene rust van 6 weken den aanval en behaalde den 5den en 6den Julij op de Oostenrijkers eene beslissende overwinning bij Wagram.
De wapenstilstand te Znaim en de vredesonderhandelingen te Weenen maakten nu een einde aan den oorlog. De Vrede van Weenen (14 October 1809) kostte Oostenrijk een grondgebied van 2000 geogr. mijl en eene hooge oorlogsschatting, terwijl het tevens alle gemeenschap met de zee verloor. Evenwel begon thans de gevaarlijkste vijand van den veroveraar te ontwaken, namelijk de lang onderdrukte volksgeest. Er ontstonden volksbewegingen in Tyrol, geheime zamenspanningen in Duitschland, en de zucht naar onafhankelijkheid vond hare openlijke verkondigers en verdedigers.
Napoleon bevond zich thans op het toppunt zijner magt, en zijne zelfvergoding kende geene grenzen. Voor hem had de mogelijkheid geene perken; wat hij wilde, moest geschieden. Terwijl hij in hoogdravende woorden de onoverwinnelijkheid van zijn rijk hemelhoog verhief, trad hij alle goddelijke en menschelijke regten met voeten. Elke tegenstand prikkelde zijn hartstogt. Nadat hij in 1810 het koningrijk Holland, als „een door de Fransche rivieren aangeslibd land”, en de Duitsche Noordzeekusten bij Frankrijk had ingelijfd, strekte het Keizerrijk zich uit van de Ionische eilanden tot aan de Oostzee, telde 130 departementen en bevatte meer dan 100 millioen inwoners. Om dit uitgestrekt gebied aan een zoon over te dragen, liet hij zich scheiden van zijne kinderlooze gemalin Joséphine, en nadat hij in Rusland in zijne huwelijksaanzoeken teleurgesteld was, trad hij den 1sten April 1810 in den echt met aartshertogin Maria Louiza, eene dochter van keizer Frans I. Nu werden alle door de Revolutie verworvene vrijheden ter zijde geschoven en de aloude vormen van het monarchale tijdperk, de Hofetikette, de erfelijke adel, de ridderorden, ja zelfs de lettres de cachet weder ingevoerd. Den 20sten Maart 1811 schonk zijne gemalin hem een zoon, die reeds bij zijne geboorte den titel van koning van Rome ontving. De inwendige kracht van het groote rijk was echter niet evenredig aan zijn uitwendigen omvang.
Het continentaal stelsel werd wel is waar met de grootste gestrengheid gehandhaafd, maar veroorzaakte meer schade aan Frankrijk dan aan Engeland. De onheusche bejegening van den Paus werd algemeen afgekeurd, — de herstelling der censuur wekte wrevel, — en de oorlog met Spanje bleef eene etterende wond. Geld en soldaten werden vruchteloos in dien strijd geworpen. Het leger verloor daarbij alle zelfvertrouwen en kwam in een staat van verwildering. Daarenboven was sedert 1809 de goede verstandhouding met Rusland geschokt, van de zijde van Alexander door eene gedeeltelijke opheffing van het continentaalstelsel, en van de zijde van Napoleon door de annexatie van Oldenburg. Reeds in 1811 gaf Napoleon lucht aan zijn toorn en verklaarde, dat hij, al moest Engeland ook ongedeerd blijven, het geheele vaste land aan zijn wil zou onderwerpen. In Frankrijk werden nieuwe ligtingen bevolen,— de legers der onderworpene Staten moesten zich gereed houden, — Oostenrijk en Pruissen zagen zich genoodzaakt een verbond met Frankrijk te sluiten, — en de onderhandelingen met Rusland werden tot aan de voleindiging der krijgstoerustingen in het voorjaar van 1812 gerekt. Den 9den Mei verliet Napoleon Parijs, ontving te Dresden de hulde der met hem verbondene Vorsten en vaardigde den 22sten Junij te Wilkowiszki eene dagorde uit aan zijn leger, waarin hij het uitbarsten van den „Tweeden Poolschen Oorlog” aankondigde.
Hoewel hij de moeijelijkheden en gevaren van een veldtogt in het woeste, uitgestrekte land in het gevorderde jaargetijde niet ontveinsde, hoopte hij door zijne vermetele onderneming, namelijk door een togt naar de heilige stad Moskou, zijne vijanden schrik aan te jagen, terwijl hij zich daardoor den weg opende naar Indië. Het leger, waarmede hij den 24sten Junij over de Niemen trok, telde 450000man, Duitschers, Nederlanders, Italianen, Franschen, Polen, Zwitsers, Spanjaarden en Portugézen. Zonder belangrijken tegenstand bereikte hij Wilna den 28sten Junij. De Russische aanvoerders Barclay de Tolly en Bagration handelden slechts verdedigenderwijze en trokken achterwaarts in het uitgestrekte rijk, niets dan woestenijen en gebrek achterlatende. Eerst bij Smolensk hielden de Russen stand en legden bezetting in de versterkte stad. Door de overwinning van 17 Augustus veroverden de Franschen intusschen niets anders dan een met lijken bezaaiden puinhoop. Te Smolensk kwam bij Napoleon een oogenblik het denkbeeld op, om aldaar de winterkwartieren te betrekken; immers de ontevredenheid zijner generaals nam bij den dag toe, en de versmelting van zijn leger door gebrek, ziekten en aanhoudende gevechten baarde hem zorg. De hoop, dat hij door de verovering van Moskou Alexander I tot den vrede zou noodzaken, deed hem echter voorwaarts rukken.
De slag bij Borodino aan de Moskwa (7 September) ontsloot voor zijn uitgeput leger de poorten van Moskou,— doch hij vond er eene verlatene stad, en toen deze vervolgens eene prooi der vlammen werd, begon Napoleon het vreeselijke van zijn toestand duidelijk in te zien. Het uitzigt op een goed winterkwartier was verdwenen; een snelle terugtogt naar Polen had hem nog kunnen redden, maar hij toefde besluiteloos bij de brandende puinhoopen, steeds gunstige tijdingen uit Petersburg verwachtend, totdat de vroeg invallende winter hem eindelijk noodzaakte den 19den October den terugkeer te aanvaarden. Den 22sten verlieten de laatste Fransche troepen de stad en den volgenden dag vloog op bevel van Napoleon een groot gedeelte van het aloude Czarenpaleis — het Kremlin — in de lucht. Bij het verlaten van Moskou telde het leger, dat evenwel verstoken was van paarden voor de ruiterij en voor het geschut, nog 100000 man. Daarna begaf zich de veroveraar op weg naar Smolensk. Tot aan November had de aftogt plaats onder gestadige verliezen, maar toch met orde, doch hoe meer de koude toenam, des te vreeselijker openbaarden zich de gevolgen van het gebrek aan levensmiddelen, zoodat hoopen van Iijken den weg der Franschen aanwezen. Den 9den November bereikte Napoleon met 40000 soldaten en slechts weinig geschut — sedert het verlaten van Moskou had hij 350 kanonnen verloren — de stad Smolensk. Reeds den 13den trok hij verder.
De strijd aan de Beresina en de overtogt over deze rivier voltooiden de vernietiging van het groote leger. Dit was van de Beresina tot aan Wilna slechts een verwarde hoop van meerendeels ongewapende, uitgehongerde, zich met moeite voortbewegende mannen. Slechts 15000, het overschot van bijna een half millioen, bereikte Wilna. Hier belastte Napoleon, die eindelijk in het 29ste bulletin een gedeelte der waarheid ontsluijerd had, daags daarna den Koning van Napels met het opperbevel en ijlde in eene slede over Warschau, door Silézië en over Dresden dwars door Duitschland naar Parijs, waar hij in den nacht van den 18den op den 19den December onverwacht aankwam. Door een ongeschokt vertrouwen op de toekomst voor te wenden, zocht hij den indruk van zijn rampspoed te verzachten. Hij verklaarde in de vergadering van het Wetgevend Ligchaam, dat hij geen anderen dan een voor Frankrijk eervollen vrede zou sluiten, en roemde de onuitputtelijke hulpbronnen van het Keizerrijk en van de afhankelijke Staten. Meer dan een half millioen manschappen werd in het begin van 1813 weder onder de wapens geroepen. Ongewapend werden zij over de Rijn gezonden en gedurende den marsch geoefend en van wapenen voorzien.
Napoleon gaf blijken van zijn veldheerstalent in de snelheid zijner handelingen, zoodat hij het eerst en met eene aanzienlijke overmagt in het strijdperk verscheen. Den 15den April verliet hij Parijs en reeds den 24sten was hij met 150000 man te Erfurt, rukte den 1sten Mei voorwaarts naar Weiszenfels en noodzaakte door den slag bij Lützen (2 Mei) de Verbondene Mogendheden (de Russen en Pruissen) tot den aftogt achter de Elbe. Den 11den Mei hield hij zijn intogt in Dresden en vernieuwde met den Koning van Saksen het oude bondgenootschap. Den 20sten en 21sten stond hij bij Bautzen tegenover de Bondgenooten, op wie hij wel is waar de overwinning behaalde, maar ten koste van zware verliezen. Reeds den 1sten Junij bereikte hij de Oder, maar om tijd te winnen voor zijne verdere krijgstoerustingen, sloot hij den wapenstilstand van Poischwitz. Thans was voor Napoleon een geschikt oogenblik aangebroken, om een duurzamen vrede te verwerven, waartoe Oostenrijk zijne tusschenkomst aanbood. Zijne onverzettelijke trotschheid kwam echter in verzet tegen het denkbeeld, dat anderen hem voorwaarden zouden voorschrijven, en hij koesterde de hoop, dat hij door een beslissenden slag zijne tegenstanders tot onderwerping zou brengen. Zoodoende wees hij de voorstellen van Metternich van de hand en dwong Oostenrijk om de zijde der Verbondene Mogendheden te kiezen.
Nu aanvaardde hij de worsteling tegen de groote Europésche coalitie, bestaande uit Rusland, Engeland, Pruissen, Oostenrijk en Zweden. Wél behaalde hij eene glansrijke overwinning bij Dresden (26 en 27 Augustus), maar deze werd verduisterd door de nederlaag van Oudinot bij Groszbeeren (23 Augustus), van Macdonald aan de Katzbach (26 Augustus) en van Vandamme bij Kulm (30 Augustus), terwijl de Engelschen onder Wellington uit Spanje in Frankrijk vielen. Voorts drongen hem de overtogt van Blücher over de Elbe en de afvalligheid van Beijeren om naar Leipzig terug te trekken, waar hij den 16den October het leger der Verbondene Mogendheden bij Wachau met bloedige koppen deed afdeinzen. In zijn blind vertrouwen op de toegevendheid zijner tegenstanders knoopte hij er echter daags daarna onderhandelingen aan, in plaats van zich door een snellen aftogt naar de Rijn aan eene dreigende omsingeling door de vijandelijke overmagt te onttrekken. De Volkerenslag werd geleverd en op den laatsten dag van dezen (18 October) waren de bekwaamheid van Napoleon en de dapperheid der Franschen niet in staat, om de krijgskans te keeren. Den 19den October bevond de Veroveraar zich op den terugtogt naar Frankrijk; den 30sten daaraanvolgende brak hij bij Hanau door een Oostenrijksch-Beijersche legerafdeeling heen, aangevoerd door Wrede, kwam den 2den November te Mainz en bereikte den 9den November St. Cloud.
Nu was de toestand van Napoleon wegens de uitputting der krachten van Frankrijk uiterst hagchelijk. Hij zocht echter zich zelven en anderen dienaangaande te misleiden. Toch herstelde hij veiligheidshalve Ferdinand VII op den Spaanschen troon en ontsloeg den Paus uit zijne gevangenschap. De vredesvoorstellen der Verbondene Mogendheden wees hij echter hardnekkig van de hand. Toen men voorts in het Wetgevend Ligchaam in verzet kwam tegen verhooging der belastingen en tegen eene nieuwe conscriptie van 300000 man, werd de vergadering aanstonds ontbonden. Er ontstond eene kloof tusschen het Napoleontisch keizerschap en het geteisterde volk, en nadat de Verbondene Mogendheden in het manifest van 1 December verklaard hadden, dat de oorlog uitsluitend tegen den persoon van Napoleon gerigt was, streed hij alleen tot behoud van zijn troon. In weerwil van alle moeite kon hij tegenover de voorwaarts rukkende vijanden slechts een leger van 70000 man in het veld brengen. De misslagen zijner tegenstanders wist hij echter op eene talentvolle wijze tot hunne vernedering te gebruiken, maar hij verzuimde het, een eervollen vrede te sluiten.
Den 29sten Januarij tastte hij Blücher aan bij Brienne en dreef hem op de vlugt. Wél werd hij den 1sten Februarij bij La Rothière geslagen, maar hij behaalde de overwinning op het korps van Blücher in de gevechten van Champeaubert, Montmirail, Etoges en Vauchamps (11—14 Februarij) en bragt daarna den Kroonprins van Würtemberg bij Montereau aan het wijken. De vredesvoorstellen van het congrès te Châtillon sloeg hij met verachting af, en de oorlog ontbrandde op nieuw. Thans evenwel verliet de voorspoed de zijde van Napoleon. Hij werd bij Laon (9 en 10 Maart) door Blücher teruggeworpen; nu trok hij op tegen de armee van Schwarzenberg, maar waagde het niet deze aan te tasten. Plotselijk nam hij het besluit den vijand in den rug te vallen, de bezetting der vestingen aan de Rijn en de Moezel met zijne strijdmagt te vereenigen en het volk in opstand te brengen. De Verbondene Mogendheden trokken inmiddels voort naar Parijs, terwijl Napoleon, door het ruiterkorps van Wintzingerode omtrent de bewegingen der vijanden misleid, zich oostwaarts begaf, den 23sten Maart St. Dizier, den 25sten Bar sur Aube bereikte, en den 27sten oprukte naar Vitry. Hier ontving hij inlichtingen aangaande den togt der Verbondene Mogendheden naar Parijs, zoodat hij zijne troepen met versnelde marschen deed terugkeeren en zelf zich bij de voorhoede bevond. Op eenige uren afstands van Parijs echter bragt een koerier hem de tijding van de capitulatie der hoofdstad, waarop hij zich naar Fontainebleau begaf, waar hij zich aan het hoofd bevond van 60000 man. Aanvankelijk was hij van plan om den strijd voort te zetten, maar hij liet het varen, toen hij de onverschilligheid des volks, de ontevredenheid der besturen, de afvalligheid zijner generaals en het verraad van zijne trouwste dienaren opmerkte. Nadat de Senaat den 1sten April den Keizer vervallen had verklaard van den troon, deed Napoleon daarvan afstand ter gunste van zijn zoon, doch later, op aandringen der Verbondene Mogendheden, onvoorwaardelijk. Daarentegen werd hem het eiland Elba als vorstendom, het behoud van den keizerlijken titel en een jaargeld van 2 millioen francs toegekend, terwijl 400 man uit zijne garde hem als vrijwilligers konden vergezellen. Op den 20sten April nam hij te Fontainebleau afscheid van zijne garde en begaf zich met de generaals Bertrand, Drouot en Cambronne naar Elba. Meermalen werd hij gedurende dien togt in het zuiden des rijks door het graauw bedreigd, zoodat hij tot vermomming zijne toevlugt moest nemen. Den 28sten April scheepte hij te Fréjus zich in op een Britsch fregat en stapte den 4den Mei te Elba aan land.
De levenswijs van Napoleon aldaar kwam overeen met die, welke hij doorgaans in de Tuilerieën volgde; aan arbeid, ontspanning en rust wijdde hij de gewone uren. Zijn ijver voor het bestuur van zijn eiland scheen aan te duiden, dat hij er zijne overige jaren wilde doorbrengen. Porto Ferrajo werd eerlang eene vergaderplaats van aanzienlijke reizigers uit alle oorden der wereld. Maar achter het mom der schijnbare kalmte sloeg Napoleon alle bewegingen in Europa — vooral te Parijs en te Weenen — met oplettendheid gade. Overal had hij zijne geheime verspieders, die hem verslag gaven van alle belangrijke gebeurtenissen.
Vooral vestigde hij het oog op den klimmenden wrevel tegen de Bourbons in Frankrijk en op de oneenigheden der magthebbers op het Congrès te Weenen. Deze gunstige omstandigheden en de vrees, dat zijne vijanden hem veiligheidshalve nog afgelegener plaats van ballingschap zouden aanwijzen, bragten hem tot het besluit om een inval in Frankrijk te wagen. In stilte werden de voorbereidende maatregelen genomen, en den 26sten Februarij, nadat zijne garde op onderscheidene gehuurde vaartuigen was ingescheept, kwam hij aan boord van zijne brik „L’Inconstant” en landde, zonder door de Engelschen te zijn opgemerkt, den 1sten Maart in de Golf van St. Juan. Hij begaf zich niet naar het koningsgezinde Provence, maar trok door het gebergte naar het Dauphiné, waar het volk hem met onverschilligheid begroette. Eerst vóór Grenoble gelukte het hem door den invloed van zijn persoon een regiment van het Koninklijke leger aan zijne zijde te brengen, waarna hij den 7den Maart die vesting binnentrok. Drie dagen later bereikte hij Lyon, toefde er eenige dagen en nam er door 9 decreten wederom bezit van het oppergezag in Frankrijk. Door de afvalligheid van Ney, die hem op nieuw zijne diensten aanbood (14 Maart), zag hij zich daarin bevestigd. Niettemin vertraagde hij opzettelijk zijn togt naar Parijs, om aan de Bourbons gelegenheid te geven tot de vlugt. Eerst den 20sten Maart des avonds te 8 uur bevond hij zich op de Tuilerieën.
Nadat hij met bewonderenswaardigen spoed het Keizerrijk hersteld had, riep hij vrijzinnige mannen, zooals Carnot, aan zijne zijde, ten einde door eene liberale grondwet de gunst te verwerven der constitutionélen en republikeinen. Voorts rigtte hij tot de buitenlandsche Mogendheden de verzekering van zijne vredelievende gezindheden. Zijne vijanden echter hadden onder den indruk van den schrik, door zijne vlugt van Elba veroorzaakt, den 13den Maart een banvonnis tegen hem uitgevaardigd en den 25sten hun verbond vernieuwd tot handhaving van den Vrede van Parijs. De vrees der Vorsten voor Napoleon en de haat der volkeren waren te groot, dan dat men kon afwachten, of de voormalige veroveraar zich met een vrijzinnig en vreedzaam leven zou vergenoegen. Men besloot een algemeenen oorlog tegen hem te voeren, zoodat hij zijn troon op nieuw tegen geheel Europa verdedigen moest. Nadat hij den 1sten Junij op het Champ de Mars de vrijzinnige grondwetsbepalingen van 22 April bezworen, de hulde der departementen ontvangen en een paar dagen daarna de nieuwe Kamers geopend had, zonder evenwel de gewenschte geestdrift bij het volk te vinden, bragt hij al zijne strijdkrachten bijeen, om de Verbondene Mogendheden aan te tasten, vóórdat deze ten oorlog gereed en vereenigd waren. Hij deed een inval in België, waar zich Blücher met een Pruissisch en Wellington met een Britsch-Nederlandsch leger bevonden, versloeg den 16den Junij Blücher bij Ligny, terwijl Ney verhinderde, dat Wellington hulp verleende, en tastte dezen den 18den Junij aan bij Waterloo. Hier woedde een hevige strijd, die welligt ook wegens de langdurige weifeling van Napoleon ten nadeele van dezen uitviel, maar zonder de buitengewone veerkracht van Blücher vermoedelijk anders zou zijn afgeloopen.
Immers toen hij al zijne krachten inspande, om de Engelschen te vernietigen, viel Blücher hem in de regter flank, en de gehoopte zegepraal veranderde in eene volslagene nederlaag. Door eene snelle vlugt ontkwam Napoleon ternaauwernood aan zijne vervolgers, die zich van zijn wagen, van zijn hoed enz. meester maakten, en bereikte den 20sten Junij Parijs, waar de gezindheden ten zijnen opzigte geheel waren omgekeerd. In plaats van geheel Frankrijk op te roepen ten strijde, om zijn troon tegen de aanvallen van buiten te beschermen, waren de Kamers enkel bedacht op het behoud des lands. Zij bedreigden den Keizer met afzetting, ja, met gevangenneming, indien hij niet uit eigen beweging zijn gezag neêrlegde. Op den 22sten Junij dicteerde Napoleon zijn afstand van den troon ter gunste van zijn zoon Napoleon II en zond dat document aan de Kamers, die hem daarvoor den dank der natie betuigden. Diep gekrenkt verliet hij den 26sten Julij Parijs en begaf zich naar Malmaison, vanwaar hij aan het Voorloopig Bewind nogmaals zijne diensten als opperbevelhebber van het leger aanbood.
De Regéring wees dit aanbod niet alleen van de hand, maar dwong hem ook, onder bedreiging van hechtenis, om tot eene afreis naar Amerika te besluiten. Den 29sten Junij vertrok hij diensvolgens van Malmaison, doch kwam eerst den 3den Julij te Rochefort, vond er de haven door Engelsche schepen geblokkeerd, maar had nog wel kunnen ontsnappen, indien hij hiertoe ten spoedigste pogingen had aangewend. Na lange weifeling echter gaf hij zich over aan de Engelschen en ging, nadat hij in een brief aan den Prins Regent de bescherming der Engelsche wetten had ingeroepen, den 15den Julij aan boord van het Britsche linieschip „Bellerophon”, waar men hem als gast ontving. De „Bellerophon” zeilde daarop met hem naar de reede van Plymouth, maar op last van de Verbondene Mogendheden, die hem als hun gevangene beschouwden, werd hij naar het eiland St. Helena gebragt, waar hij den 16den October aan land stapte. Hier werd hij als gevangene gestreng bewaakt. In December 1815 werd hem te Longwood, op de hoogvlakte van het eiland, eene woning aangewezen. Nadat hij de uitputting der laatste maanden was te boven gekomen, werd het verblijf aldaar hem weldra onverdragelijk. Hij betoonde zijn ongeduld en zijne prikkelbaarheid inzonderheid jegens den gouverneur sir Hudson Lowe, die zich volgens de ontvangene, gestrenge lastgeving moest gedragen. De deelgenooten zijner ballingschap maakten gedurig plannen voor zijne ontsnapping en noodzaakten door hunne pogingen om geheime betrekkingen met Europa aan te knoopen en door hunne ongehoorde eischen Hudson Lowe tot harde maatregelen, waarover zij zich alsdan bitter beklaagden, totdat Lowe alle medgezellen van Napoleon, met uitzondering van Bertrand en Montholon, van St. Helena verwijderde. Toen men Napoleon niet langer veroorloofde zonder militaire bewaking rond te wandelen, bleef hij steeds te huis. Niettemin volhardde hij in zijne onvermoeide werkzaamheid. Hij twijfelde geen oogenblik aan de herstelling zijner dynastie op den Franschen troon; vooral echter hield hij zich bezig met het verledene en in zijne „Mémoires de Ste Hélène” stelde hij zijn leven, zijne daden en bedoelingen zoodanig voor als hij ze beschouwd wenschte te zien door de nakomelingschap. De leugen was hem tot eene tweede natuur geworden, zoodat hij zichzelven en anderen omtrent de beweegredenen zijner daden bedroog en zich omhulde met den glans der vaderlands- en vrijheidsmin. Volgens zijne verzekering had hij enkel gewerkt om de beschaving en ontwikkeling der menschheid te bevorderen. Wegens gebrek aan beweging, pijnigend ongeduld en het vochtige klimaat werd hij in Maart 1821 doodelijk ziek. Van den 15den tot den 25sten April dicteerde hij zijne uiterste wilsbeschikking, ontving den 3den Mei de heilmiddelen der Kerk, omdat hij verklaard had als R. Katholiek te willen sterven, en overleed den 5den Mei 1821 des avonds te 6 uur bij een geweldigen storm en ten gevolge van maagkanker. Zijn lijk werd in den blaauwen mantel gehuld, dien hij bij Marengo gedragen had, en den 28sten Mei op eene door hem zelven gekozene plek in het dal Stane ter aarde besteld. Met toestemming van de Britsche Regéring werd het graf den 15den October 1840 geopend en het vrij wel bewaarde ligchaam op het fregat „La Belle Poule” door den prins de Joinville overgebragt naar Parijs, waar het in eene prachtige kapél in het Hôtel des Invalides is bijgezet.
Napoleon was klein van gestalte; zijne lengte bedroeg slechts 1,63 Ned. el. Zijn hoofd was betrekkelijk groot en met kastanjebruin haar bedekt, — zijn voorhoofd hoog en breed. Zijne oogen, eerst somber en vurig, later koel van uitdrukking, waren licht blaauw; zijn neus was fijn van vorm, zijn mond fraai en zijn kin vooruitstekend. Zijn gelaat had in het algemeen een klassiek-Italiaansch karakter. Voorts was hij evenredig van ligchaamsbouw, — in zijne jongere jaren bleek en mager, doch later gezet. Hij onderscheidde zich door matigheid, en verdroeg met geduld honger en dorst en velerlei vermoeijenissen. Zijne bewonderenswaardige talenten als krijgsman zijn algemeen erkend, terwijl hij veel minder aanleg had voor het rijksbestuur. In de staatkunde handelde hij evenals in den oorlog; hij zocht regtstreeks zijn doel te bereiken en was niet keurig in de middelen.
Hij bekreunde zich weinig om de regten van anderen en gaf zich geene moeite om de belangen en wenschen zijner onderdanen te kennen. Zijn wil was steeds zijn wet. Bij de regeling van het inwendig staatsbestuur deinsde hij voor geen geweld terug. De Staat moest naar zijn oordeel een werktuig wezen, dat hij door handgrepen in beweging brengen en besturen kon. Zijne ongemeene geestkracht heeft die meening tot een stelsel verheven, hetwelk ook thans nog in Frankrijk door velen gehuldigd wordt. De zedelijke waarde van Napoleon is ongetwijfeld uiterst gering. Van 1792 af was hij een zelfzuchtige berekenaar, die zich meesterlijk wist te vermommen, zoodat hij tijdgenooten en nakomelingen omtrent zijne wezenlijke bedoelingen heeft misleid. Tot aan zijn dood heeft hij zich voorgedaan als een held, die voor den roem en de grootheid van het geliefde Frankrijk, voor gelijkheid, vrijheid en beschaving oorlog voerde.
Zonder geestdrift voor de waarheid, maar met eene sluwe berekening van hare kracht had hij eenige denkbeelden der Groote Revolutie opgenomen, om zich het voorkomen te geven van den voleindiger dier grootsche beweging. Op dien grond heeft hij in de door hem overheerde landen vele verouderde misbruiken en ongeregtigheden uit den weg geruimd. Daarentegen heeft hij in Frankrijk de aangevangen staatshervorming vergiftigd en vernietigd en het volk van de zoo bloedig verworvene regten beroofd. Hij bezat voorts geene ware beschaving des geestes, zoodat Talleyrand zeide: „Quel dommage, qu’un si grand homme ait été si mal élevé (Hoe jammer, dat zulk een groot man zoo slecht is opgevoed)'’. In den eersten tijd wist hij zich te beheerschen, maar toen hij met magt was bekleed, wilde hij zich geenerlei dwang opleggen, zoodat de zwakke zijden van zijn karakter duidelijk aan het licht kwamen, namelijk zijne kleingeestige afgunst, zijne Corsicaansche wraakzucht en zijne verregaande ruwheid, waarvan inzonderheid zijne beste vrienden veel te lijden hadden.
Trouwens men mag niet vergeten, dat zijn karakter gevormd en gewijzigd is onder den invloed van hoogst zeldzame omstandigheden, die hem allengs in een tyran der oudheid herschiepen. Hij bezat voorts de gave om de menschen te blinddoeken. Niet slechts in den tijd van zijn hoogsten roem, maar vooral na zijn dood werd hij als een onvergelijkelijk krijgsheld bewonderd. De deelgenooten in zijne ballingschap op St. Helena wisten tevens een algemeen medelijden te wekken met het treurig einde van zijne schitterende loopbaan; Napoleon was volgens hen de grootste held, door den haat der Mogendheden vernederd, de vriend des volks en de vrijzinnige staatsman. In de dagen der reactie werd hij niet alleen in Frankrijk door Béranger en anderen in treffende liederen gehuldigd, maar ook in vreemde landen, waar men hem vóór zijn val als een dwingeland had verfoeid, plaatste men hem op het voetstuk der grootheid. De Napoleonsdienst kwam meer en meer in den smaak. Uit die dagen zijn de „Mémoires” van Las Cases afkomstig met de talrijke vervolgen van O’Meara, Montholon, Thilaudeau, Durand, Bourrienne, Junot-Abrantes, Meneval, Fain en anderen. Van de levensbeschrijvingen van Napoleon vermelden wij die van Norvins, van Thiers en van Walter Scott en inzonderheid de „Histoire de Napoleon I” van Lanfrey (1867). De „Mémoires de Ste Héléne” zijn door Gourgaud en Monthólon en de „Correspondance de Napoleon I (1858— 1870, 31 dln)” op last van Napoleon III in het licht verschenen.
Napoleon II, een zoon van Napoleon I. Hij werd geboren den 20sten Maart 1811, ontving bij zijne geboorte den titel van Koning van Rome, voorts dien van hertog van Reichstadt en werd, daar zijn vader den 22sten Junij 1815 te zijner gunste afstand had gedaan van het gezag en hij alzoo in naam een paar dagen Keizer van Frankrijk was geweest, volgens een besluit van Napoleon III van 7 November 1852 met den naam van Napoleon II bestempeld. Hij overleed te Schönbrunn den 22sten Julij 1832.
Napoleon III, keizer der Franschen. Hij was de derde en jongste zoon van Lodewijk Bonaparte, koning van Holland, en van Hortense de Beauharnais, de stiefdochter van Napoleon I, en werd geboren in het Palais Royal te Parijs op den 20sten April 1808, omstreeks 6 maanden nadat zijne moeder van haren echtgenoot gescheiden was. Hij ontving de namen Charles Louis, doch werd eerst den 10den December 1810 plegtig gedoopt. Na den tweeden val van het Keizerrijk nam hij met zijne moeder eerst de wijk naar Genève, vervolgens naar Augsburg, waar hij het gymnasium bezocht, en eindelijk naar Arenenberg in Thurgau, waar hij onderwijs ontving van den abbé Bertrand en van den rooden republikein Lebas, terwijl Dufour hem in de krijgskunst inwijdde. In 1831 nam hij met zijn ouderen broeder Napoleon Louis, die kort daarna aan de mazelen overleed, ijverig deel aan den mislukten opstand van Menotti in de Romagna en werd door zijne moeder ter naauwernood aan de Oostenrijkers ontrukt en over Nizza naar Frankrijk gebragt, waar hij slechts korten tijd mogt vertoeven. Hij keerde voorts over Engeland naar Arenenberg terug, waar hij vele jaren in afzondering doorbragt, terwijl hij in Zwitserland dienst deed als kapitein der artillerie. In die dagen gaf hij „Considérations politiques et militaires sur la Suisse” en „Manuel sur l’artillerie” in het licht. Door het overlijden van zijn ouderen broeder en van den hertog van Reichstadt (1832) werd hij het hoofd der Napoleontische dynastie, en terwijl hij alle plannen om hem op den troon van België te plaatsen, om hem met de Koningin van Portugal in den echt te verbinden enz. van de hand wees, ontwikkelde hij het ideaal van zijn regeerstelsel in zijne „Rêveries politiques”, een mengsel van despotismus en vrijheid, van volkssouvereiniteit en Keizerlijke almagt, zooals reeds door Napoleon I aan Frankrijk was toegezegd.
In 1836 begaf hij zieh naar Baden-Baden, waar hij betrekkingen aanknoopte met officieren van het garnizoen te Straatsburg en voorbereidende maatregelen beraamde tot een aanslag, waardoor hij de Julij-dynastie wilde doen vallen. Inzonderheid had hij den kolonel Vaudrey, kommandant der artillerie te Straatsburg, voor zijn belang gewonnen. Den 28sten October 1836 begaf hij zich derwaarts, en Vaudrey stelde hem den 30sten voor aan zijn regiment, hetwelk de hoogdravende toespraak van Napoleon met gejuich begroette en hem door de stad naar de Finkmattkazerne volgde. Hier echter werd het 46ste regiment van linie door het gerucht, dat hij een bedrieger was, weerhouden en de Prins zelf in hechtenis genomen. Men bragt hem over Parijs naar Lorient en vervolgens zonder procès naar Amerika, zoodat Napoleon voor deze welwillende behandeling in een brief aan Louis Philippe zijn dank betuigde. Reeds in 1837 evenwel keerde hij bij de tijding van de ziekte zijner moeder naar Europa terug en vestigde na haren dood (3 October) zich weder te Arenenberg. Toen echter de Fransche regéring, door de nabijheid van den pretendent verontrust, zijne uitwijzing uit Zwitserland vorderde en aan dien eisch kracht bijzette door een leger naar de grenzen te zenden, verliet hij in October vrijwillig zijne wijkplaats, om, zooals hij verklaarde , bloedvergieten te voorkomen, en begaf zich naar Londen, wél te vreden over eene gebeurtenis, welke hem tot held eener Europésche verwikkeling verhief. Te Londen leidde hij een loszinnig leven en verkwistte zijn geheele vermogen.
Hier leverde hij nogmaals eene staatkundige geloofsbelijdenis in zijne „Idéés Napoléoniennes (1839)”, opgemaakt uit de huichelachtige en hoogdravende uitspraken van zijn oom. Het Bonapartismus was voor hem eene godsdienst met reliquieën en verborgenheden, en hijzelf stelde zich voor als haren martelaar. Toen Louis Philippe in 1840 door het overbrengen van het stoffelijk overschot van den vermaarden balling naar Frankrijk de Napoleonsdienst zelf bevorderde, oordeelde hij den tijd geschikt voor een nieuwen aanslag. Nadat hij onderscheidene generaals tot zijne belangen had overgehaald, landde hij onverwacht met 53 medgezellen op den 5sten Augustus 1840 bij Boulogne aan de Fransche kust, trok den volgenden morgen in het gewaad van Napoleon I en met een afgerigten adelaar boven zijn hoofd onder het geroep: „Vive l’empereur!” binnen de muren van Boulogne en poogde de kleine bezetting aan zijne zijde te brengen. Daar evenwel niemand zijne partij koos, nam hij de vlugt, doch werd ingehaald en na het omslaan van zijne boot uit het water getogen. Zoo eindigde een aanslag, die den Prins jaren lang tot een voorwerp van spotternij vernederde. De kamer der Pairs veroordeelde hem tot levenslange gevangenis in de vesting Ham. Hij toefde er in gezelschap van zijn medepligtige dr.
Conneau en werd er met de meeste welwillendheid bejegend. Tot de geschriften, welke hij er opstelde, behooren: „Fragments historiques (1842)”, —„Analyse de la question du sacre (1842)”, — en „Extinction du pauperisme”. Na eene vijfjarige gevangenschap ontsnapte hij, geholpen door Conneau, den 25sten Mei 1846 in metselaarsgewaad onder den naam van Badinguet en begaf zich naar Engeland, alwaar de tijding der Februarij-revolutie van 1848 hem weder opwekte tot staatkundige werkzaamheid. Hij snelde aanstonds naar Parijs om zijne diensten aan te bieden aan het Voorloopig Bewind, maar ontving het verzoek om Frankrijk te verlaten. Napoleon gaf hieraan gehoor en wees ook in April en Junij eene benoeming tot lid van de Nationale Vergadering van de hand. Toen echter de Republiek telkens op nieuwe moeijelijkheden stuitte en de meervermogenden in Frankrijk bovenal herstel der orde verlangden, achtte hij zijn tijd gunstig, en toen men hem op nieuw te Parijs en in 4 departementen tot afgevaardigde koos, verscheen hij den 26sten September 1848 plotselijk in de Nationale Vergadering. Wat hij tot op dien tijd gedaan had, was weinig geschikt om groote verwachtingen te wekken, zoodat zijne kracht alleen voortvloeide uit den krijgsroem van zijn oom. De behoudende partij zag er derhalve geene zwarigheid in, hem in bescherming te nemen, daar zij hem meende te mogen beschouwen als een werktuig voor hare bedoelingen.
Het werktuig bezat echter meer schranderheid dan zij vermoedde. Napoleon gedroeg zich met de grootste omzigtigheid en behendigheid; hij verkondigde vrijzinnige beginselen, menschlievende en verdraagzame denkbeelden en deed uitkomen, dat hij geen Bonapartist was, maar als republikein en als bemiddelaar tusschen de verschillende partijen wilde optreden. Hij bezat veel gezond verstand, den tact om zijne plannen te verbergen en een taaijen wil. Hij bewaarde het stilzwijgen, evenals Napoleon I, maakte niemand met zijne bedoelingen bekend en luisterde met belangstelling naar ieders meening, zonder te laten blijken of hij daarmede instemde. Als redenaar muntte hij niet uit, maar hij liet zich door geenerlei tegenspoed terughouden van de volvoering zijner voornemens. Hij gevoelde, dat het volk in het algemeen verzadigd was van de staatkundige woelingen en alzoo aan het herkrijgen van rust gaarne een groot deel zijner vrijheid zou ten offer brengen. Hij wist de gunst te verwerven van de landlieden, van de geestelijkheid en van de Socialisten en verkreeg bij de presidentskeuze 5½ millioen stemmen, terwijl er slechts 1½ waren uitgebragt op Cavaignac. Op den 2den December legde hij den eed af op de grondwet der Republiek, hoewel hij zijne presidentsbetrekking enkel beschouwde als een eersten trap tot den keizerstroon.
Eerst in het verborgen, maar vervolgens allengs duidelijker werkte hij door list en huichelarij aan de ondermijning der Republiek. Terwijl de volksvertegenwoordigers hunnen tijd met partijtwisten doorbragten, plaatste Napoleon zijne aanhangers in het leger en in burgerlijke ambten en wist de geestelijkheid aan zijne zijde te brengen door den Paus te ondersteunen tegen de Romeinsche Republiek (1849) en den burgerstand door het vooruitzigt op een duurzamen vrede en op een krachtig beheer. Weldra echter kwam hij in botsing met het Wetgevend Ligchaam. Volgens de grondwet mogt hij niet herkozen worden, en toen de Nationale Vergadering hare herziening van de hand wees (19 Julij 1851), beschikking over de troepen verlangde en eene derde tractementsverhooging van Napoleon weigerde, volgde in den nacht van den 1sten op den 2den December 1852 de heimelijk voorbereide staatsstreek, die Frankrijk plotselijk onderwierp aan eene militaire dictatuur. Het verzet der republikeinsche party werd vernietigd door inhechtenisneming, ballingschap en een bloedig straatgevecht. De verguizing der grondwet moest nu goedgemaakt worden door een beroep op het souvereine volk, dat hem den 20sten December met 7½ millioen stemmen tot president verkoos voor een tijdperk van 10 jaren. De meer ontwikkelde klassen waren echter niet ter stembus opgekomen, en Napoleon vestigde zijn gezag voorloopig op de geestelijkheid, het leger en de landelijke bevolking. Den 14den Januarij 1852 werd de nieuwe grondwet afgekondigd, welke werkelijkheid gaf aan de „Idées Napoléoniennes”.
Het souvereine volk verkreeg het regt van verwerping en bekrachtiging, de Senaat en het Wetgevend Ligchaam dat van beraadslaging, en aan het Opperhoofd van den Staat werd eene groote uitvoerende magt toegekend. Het was duidelijk genoeg, dat Napoleon den titel van Keizer begeerde, waarmede ook de slaafsche Senaat hem wenschte te begroeten. Zijn militaire hofstoet geleek op dien van het Keizerrijk, en ook de feesten, welke hij gaf, herinnerden aan die van zijn oom. Op eene reis naar het zuiden van Frankrijk legde hij er zich op toe, om de bevolking overal met dat denkbeeld gemeenzaam te maken, zoodat gedurig het geroep weergalmde: „Vive l’empereur!” Dit werd dan ook door zijne vrienden in de dagbladen uitgebazuind, ten einde de herstelling van het Keizerrijk als een volkswensch te doen gelden. Als zoodanig werd hij door den Senaat den 7den November voorgedragen en den 21sten en 22sten van die maand door bijna 8 millioen stemmen der natie bevestigd.
Den 2den December 1852 werd hij tot keizer der Franschen uitgeroepen met den naam van Napoleon III. Eene hierop volgende grondwetsherziening veranderde Frankrijk in eene absolute monarchie; de vrijheid zou dan eerst het staatsgebouw kroonen, wanneer het op goede grondslagen rustte. Tot op dat tijdstip toe werden alle regten des volks geschorst, met uitzondering van het algemeen stemregt, hetwelk door de keuze en den invloed der prefecten gemakkelijk te leiden was. Nadat Napoleon erkend was door de verschillende Mogenheden, die hem met blijdschap begroetten als den overwinnaar van het monster der revolutie, wenschte hij eene gemalin te kiezen uit een der Vorstelijke Huizen, doch toen zijne aanzoeken schipbreuk leden, trad hij den 29sten Januarij 1853 in het huwelijk met Eugénie, gravin van Teba, eene Spaansche vrouw, die hem den 16den Maart 1856 een zoon schonk, Napoleon Eugène Louis Jean Joseph geheeten.
Hoewel Napoleon gedurende de eerste jaren van zijn bestuur zich voordeed als een gekroonde democraat, plaatste hij zich allengs in de rij der overige souvereinen en zocht aan zich zelven de rol van bemiddelaar bij volkenregtelijke oneenigheden en aan Frankrijk het overwigt in Europa te bezorgen. De Oostersche kwestie verschafte hem daartoe de eerste gelegenheid en hij maakte daarvan op eene uitstekende wijze gebruik, om als handhaver van het evenwigt van ons werelddeel veler sympathie te verwerven. Hij vervulde in den Krim-oorlog de hoofdrol; de verovering van Sebastópol bevredigde de eerzucht van het leger, en Engeland noemde hem zijn getrouwen bondgenoot. Zelfs Oostenrijk dong naar zijne vriendschap, Pruissen vertrouwde de zaak van Neuchâtel aan zijne bemiddeling toe, en in 1856 vergaderden de gezanten der groote Mogendheden te Parijs, om met dien van Rusland over de vredesvoorwaarden te onderhandelen. De moordaanslag van den Italiaan Orsini (14 Januarij 1858), welke, evenals vroeger die van Pianori en van Bellamare, mislukte, bragt eene aanmerkelijke verandering in de keizerlijke politiek. Het programma van deze werd nu de bevrijding der onderdrukte volkeren, en nadat hij zich in betrekking gesteld had met Cavour, trok hij in het voorjaar van 1859 tegen de Oostenrijksche heerschappij in Italië te velde, behaalde lauweren bij Magenta en Solferino en onttrok zich aan de dreigende verwikkelingen door den onverwachten Vrede van Villafranca (11 Julij). Nu bevond hij zich op het toppunt zijner magt. Hij had de grootste Mogendheden getuchtigd en aan Frankrijk wederom het overwigt in Europa bezorgd.
De geheele wereld luisterde steeds met gespannen aandacht naar de geheimzinnige volzinnen, waarmede Napoleon telken jare de zitting der Kamers opende. Intusschen ontnam de onwettige grondslag van het Keizerschap alle vastheid en zelfstandigheid aan zijne staatkunde, daar hij steeds rekening moest houden met hen, die hem bij den staatsstreek ter zijde hadden gestaan. Daarom was hij dan ook gedwongen om de geestelijkheid, wrevelig over den Italiaanschen veldtogt, tot verzoening te bewegen door het tot stand komen der Italiaansche eenheid te beletten en het wereldlijk gezag van den Paus in bescherming te nemen, zoodat hij zelfs in 1867 bij Mentana in bloedige aanraking kwam met de Italianen. Hij heeft echter noch hierdoor noch door het verwerven van Savoye en Nizza eenigen dank geoogst, terwijl hij door de halfheid en dubbelzinnigheid zijner staatkunde het vertrouwen van de Italianen en van alle vrijzinnigen verloor. Andere avonturiers, met wie hij door den staatsstreek in betrekking was gekomen, maakten hem medepligtig aan de zwendelarij van het crédiet mobilier en haalden hem over tot de Mexicaansche expeditie, waarbij Frankrijk zou optreden als beschermer van het Latijnsche ras, om alzoo een tegenwigt in de schaal te leggen tegenover den Germaansch-Protestantschen invloed in de Vereenigde Staten. Ditmaal echter bedroog hij zich in zijne berekeningen. De verovering van Mexico en het stichten van een van Frankrijk afhankelijken keizerstroon in de Nieuwe Wereld was geene zoo gemakkelijke taak als hij zich had voorgesteld, en de burgeroorlog in de Vereenigde Staten nam een einde voordat hij haar volvoerd had. Daardoor waren echter reeds groote geldsommen verslonden, en toch moest Napoleon bij de dreigende taal der Vereenigde Staten zijne troepen uit Mexico verwijderen en Maximiliaan overlaten aan zijn treurig lot (1867).
Terwijl hij in deze ongelukkige onderneming gewikkeld was, moest hij het zich laten welgevallen, dat Rusland zijne interventie ter zake van Polen en Engeland zijn voorstel tot eene algemeen congrès der Mogendheden te Parijs (November 1863) van de hand wees, terwijl hij met Italië de conventie van 15 September 1864 sluiten en Rome ontruimen moest. Zijn aanzien bij de Fransche natie, gevestigd op het succès, daalde meer en meer, en de Keizerlijke politiek werd door de verrassende gebeurtenissen van 1866 een voorwerp van spot. Napoleon verwachtte, dat de oorlog in Duitschland zoo lang duren en de krachten van Pruissen en Oostenrijk zoozeer verzwakken zou, dat hij zonder moeite zijn gebied tot aan de Rijn zou kunnen uitbreiden. Reeds had hij in Junij 1866 te Auxerre in zijne rede zich verzet tegen de bepalingen van het Congrès te Weenen, toen de overwinning bij Sadowa zijn geheele plan vernietigde. Zij was alzoo eene nederlaag voor Frankrijk. Gebiedsvergrooting, door Napoleon aan Pruissen voorgesteld, maar door dezen Staat afgewezen, kon hij met het zwaard niet verwerven, omdat hij niet gereed was tot den strijd, zoodat hij zich met den afstand van Venetië en met Art. 5 van den Vrede van Praag (ten gunste der Deensche inwoners van Sleeswijk) vergenoegen moest. Te vergeefs zocht hij door de circulaire van Lavalette van 10 September 1866 zijne teleurstelling te verbloemen, en deze werd nog grooter door het mislukken der pogingen om in 1867 Luxemburg bij Frankrijk te voegen. Het bezoek van nagenoeg alle Souvereinen van Europa op de Tuilerieën gedurende de groote Tentoonstelling van laatstgenoemd jaar schonk daarvoor geene vergoeding, en het „wonderdoend” chassepotgeweer bij Mentana evenmin.
Van dien tijd af was het staatkundig gedrag van Napoleon weifelend en onzeker. Aan den eenen kant beijverde hij zich om zijn „échec” in de buitenlandsche politiek weder goed te maken door in overleg met Pruissen een gedeelte van België aan Frankrijk te bezorgen of wel door een oorlog met het gehate Pruissen, waartoe hij door de clericale partij aanhoudend werd opgehitst; tot dit einde werd het leger door den bekwamen Niel in orde gebragt en van chassepotgeweren voorzien, terwijl hij zich op het naauwst verbond met Spanje, hetwelk echter door de revolutie van September 1868 zijne uitzigten naar die zijde vernietigde. Van den anderen kant wilde hij door eene vrijzinnige binnenlandsche staatkunde het volk verzoenen, waaraan hij reeds in 1860 door een handelsverdrag met Engeland eene niet genoeg gewaardeerde weldaad bewezen had. Nadat hij aan het Wetgevend Ligchaam verschillende regten toegekend en ook eene nieuwe wet op de vereeniging en op de drukpers uitgevaardigd had, vergunde hij na de overwinning van de liberale oppositie bij de verkiezing van 24 Mei 1869 door een Senatusconsult eene belangrijke hervorming aan de volksvertegenwoordiging, namelijk het regt om de begrooting te beoordeelen, de verantwoordelijkheid der ministers enz., en riep den 2den Januarij 1870 het ministérie Ollivier aan het bewind, hetwelk Frankrijk in een constitutionélen Staat zou herscheppen. Napoleon liet alzoo het Bonapartistisch stelsel der georganiseerde democratie geheel en al varen. Hij bragt daaraan de laatste hulde in het plebisciet van 8 Mei 1870. Een aantal van ½ millioen stemmen, welke in verzet kwamen tegen het erfelijke keizerschap bewees, dat hij te laat tot toegevendheid besloten had. Geprikkeld door den wrevel der natie liet zich Napoleon tegen zijn eigen wensch door zijne gemalin, die aan de Jezuïeten het oor leende, tot een oorlog met Pruissen vervoeren, die aan het Pauselijk absolutismus, hetwelk in de onfeilbaarheidsverklaring op het Vaticaan zijne zegepraal vierde, ook bij de Mogendheden van Europa steun zou verschaffen.
Het verzet van Gramont in het Wetgevend Ligchaam tegen de Spaansche candidatuur van den prins van Hohenzollern bezorgde een voorwendsel tot den strijd, welke door de Hofpartij met uitbundig gejuich werd begroet. Napoleon echter was ziek, besluiteloos en twijfelmoedig omtrent de toekomst. Gebrek aan zelfvertrouwen ontroofde hem alle geestkracht bij de besturing van het leger, zoodat hij reeds den 12den Augustus het opperbevel nederlegde. Hij bezat niet eens den moed, om van Metz naar Parijs terug te keeren, maar begaf zich met zijn zoon naar Chalons en voegde zich vervolgens bij den maarschalk Mac Mahon. De slag van Sédan besliste over zijn lot.
Nadat het hem niet gelukt was in den strijd den dood te vinden, nam bij het besluit om te capituléren. Toen hij echter door een onderhoud met von Bismarck op den 2den September tot de overtuiging kwam, dat de krijgsgevangeschap van het leger onvermijdelijk was, vond hij er bezwaar in, als opperhoofd van den Staat vredesonderhandelingen aan te knoopen. Hij durfde de verantwoordelijkheid daarvoor niet op zich nemen, maar deed afstand van het gezag door zich als krijgsgevangene over te geven. Denzelfden dag werd hij naar Wilhelmshöhe vervoerd, en na het sluiten van den voorloopigen vrede in Maart 1871 vertrok hij naar zijne gemalin en zoon, die te Chislehurst in Engeland hun verblijf hielden, nadat hij geprotesteerd had tegen zijne afzetting, waartoe de Nationale Vergadering in Frankrijk het besluit genomen had. Hij overleed in Engeland ten gevolge van eene pijnlijke operatie op den 9den Januarij 1873.
Napoleon III geleek in zijn uitwendig voorkomen weinig op de overige leden der familie Bonaparte. Vooral onderscheidde hij zich van hen door zijne bedaardheid, die wel eens aan gevoellooze onverschilligheid grensde. Hij was zachtmoedig en welwillend van aard, en jegens vrienden en ondergeschikten dankbaar en vriendelijk. Ook was hij niet misdeeld van gaven des geestes, hoewel het hem aan geniale scheppingskracht ontbrak. Hij bezat eene uitgebreide kennis en tevens het vermogen om zijne denkbeelden in duidelijke woorden mede te deelen. Het was zijn ongeluk, dat hij als hoofd eener republiek het Bonapartistisch stelsel — een onmogelijk mengsel van volkssouvereiniteit en despotismus — in toepassing wilde brengen en tevens alle middelen dienstbaar maakte aan de bevestiging van zijne dynastie. Maar schoone woorden konden den misdadigen oorsprong van zijn gezag niet bedekken; de schuld van den staatsstreek werd niet uitgewischt en de onverzoenlijken traden onverbiddelijk tegen hem op. Zijn val is vooral daarom een hoogst tragisch feit, omdat daardoor bij het volk geen medelijden, maar enkel hoon en spot werden gewekt.
Toch was hij zelf veel minder schuldig dan zijne diep verdorvene en zelfzuchtige raadslieden. Zijne werken zijn onder den tittel: „Oeuvres de Napoleon III (1854—1869, 5 dln)” in het licht verschenen. Tot zijne kleinere geschriften behooren: „Politique de la France en AIgérie (1865)”, — „Carte de la situation militaire en Europe (1868)”, — „Titres de la dynastie Napoléonienne (1868)”, — „Progrès de la France sous le gouvernement impérial (1869)”, — en „Forces militaires de la France (1872)”. Zijn hoofdwerk echter is: „Histoire de Jules César (1865—1866, 2 dln)”. — De erfgenaam van zijne regten en het hoofd der Napoleontische dynastie is zijn éénige zoon Napoléon Eugène Louis Jean Joseph, geboren in de Tuilerieën den 16den Maart 1856, het „Kind van Frankrijk” en ook wel Loulou genaamd. Hij ontving eene zorgvuldige opvoeding en zou in 1870 de eerste lauweren in den strijd verwerven. Bij Saarbrücken schoot hij den 2den Augustus eene mitrailieuse af, doch vlood vervolgens met zijn vader van Metz naar Chalons en vertrok vanhier over België naar Chislehurst. Na den dood van Napoleon III bezocht hij de artillerieschool te Woolwich, en bij zijne meerderjarigheid (16 Maart 1874) werd hij door de Napoleontische partij onder den naam van Napoleon IV met alle plegtigheid tot pretendent verheven. Sedert dien tijd en vooral in de laatste maanden (sedert 16 Mei 1877) is hij de hoop der Bonapartisten in Frankrijk.