Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Meineed

betekenis & definitie

Meineed is een misdrijf. In het Latijn heet het perjurium. In algemeenen zin is meineed de tekortkoming aan eene verpligting, die men op zich genomen heeft krachtens eene met eede bevestigde belofte. In den engeren zin van het strafregt bestaat het misdrijf óf in het opzettelijk niet nakomen van eene verbindtenis, die men aangegaan heeft met eene door eede bekrachtigde belofte (eigenlijke eedbreuk, schending van den zoogenaamden promissoiren eed), óf in het als waar voorstellen en bekrachtigen door een eed van een feit, waarvan men zich vooraf bewust was, dat het onwaar of valsch was (breuk van den assertoiren eed, eigenlijke meineed.) Van de geschiedenis van den eed en zijn gebruik, zie het artikel Eed.

De oudste geschiedbronnen van Monotheëistische volkeren gewagen reeds van den eedbreuk en den meineed, niet als een wereldlijk misdrijf, maar als eene beleediging van de Godheid , waarvoor de straf aan Dezen zelven moest worden overgelaten. Het Kanoniek regt beschouwde de daad als eene zonde tegen de Kerk, eene inbreuk op den kerkvrede, als een misbruik van den naam van God, en stelde het als misdrijf gelijk met woord- en echtbreuk. Het misdrijf veranderde van karakter; onder de eerste Christenen en de Germaansche volken was het eene schennis geweest van de goede trouw en van het geloof; nu werd het eene aanrandig van den godsdienst en van de Kerk. De C. G. C. (Constitutio Criminalis Carolina) het Duitsche Strafwetboek van keizer Karel V van 1555, behandelt enkele gevallen van het verbreken van den assertoiren eed. Hij, die in een burgerlijk geding eenen valschen eed zweert, om zich eenig geld of goed toe te eigenen, is gehouden het zich aldus verworvene wederom af te staan aan hem, die daardoor schade leed; bovendien zullen, volgens oud gebruik, een meineedige de beide voorste vingers afgekapt worden. Legt hij eenen valschen eed af tot staving van eene valsche aanklagt of maakt hij zich aan valsch getuigenis schuldig, dan wacht hem dezelfde straf, die ten deel zou gevallen zijn of gevallen is aan hem, die valschelijk werd aangeklaagd of tegen wien valschelijk is getuigd geworden.

Dat is de Falio. De latere wetgevingen huldigen ten aanzien van dit misdrijf verschillende stelsels en bedreigen onderscheidene soorten van straffen. Nu eens staat op den voorgrond de beleediging, aan den Staat of aan de maatschappij aangedaan door den valschen eed; dan weêr legt men den nadruk op het nadeel, dat de particulier lijdt door de eedbreuk; eindelijk wordt als voornaamste karaktertrek van de misdaad wederom voorop geplaatst de schending van de goede trouw, het geloof in de eerlijkheid der menschen, zonder welke elke. maatschappij en dus elke maatschappelijke ordening en inrigting onbestaanbaar is. Het ontnemen van de één of twee vingers, geheel of gedeeltelijk, bleef tot aan het eind van de vorige eeuw in zwang. Ons tegenwoordig strafwetboek, de Fransche Code Pénal van 1810, beschouwt den meineed, dat wil zeggen, de schennis van den assertoiren eed, als een crime et délit contre les particuliers en bevat geene bedreiging van straf tegen schending van den promissoiren eed.

Op „valsch getuigenis” in strafzaken staat als straf „dwangarbeid voor eenen bepaalden tijd.” Wordt iemand ten gevolge van zoo’n getuigenis tot zwaarder straf veroordeeld, dan tot tijdelijken dwangarbeid, dan ondergaat de valsche getuige deze zwaardere straf. In ligtere strafzaken en in burgerlijke zaken is reclusie, tuchthuisstraf, bedreigd, die verzwaard wordt, zoo de getuige zich door giften of beloften heeft laten omkoopen tot het valsch getuigenis. Het overhalen of het trachten over te halen tot valsch getuigenis wordt met verschillende straffen getroffen, waarvan de zwaarste afhankelijk is van de straf, die opgelegd is geworden of zou zijn geworden aan hem, tegen wien het valsch getuigenis is gerigt of zou gerigt zijn. De valsche eed in burgerlijke zaken brengt als gevolg van de straf mede het geheel of gedeeltelijk verlies van de „Burgerlijke en Burgerschapsregten.” Wanneer in de later gevolgde strafzaak iemand veroordeeld is geworden wegens het afleggen van eenen valschen eed in eene burgerlijke zaak, zoo heeft deze veroordeeling toch hoegenaamd geen gevolg op het door den eed in den regel beëindigde burgerlijk procés.

De tegenpartij in dit geding is niet ontvankelijk in zijn aanbod, om de valschheid te bewijzen van den eens afgelegden eed. De eed dient, om het geschil tusschen partijen tot een einde te brengen: door het bewijs van de valschheid van den eed toe te laten zou het geschil opnieuw onbeslist worden en op die wijze nooit tot eene definitieve oplossing geraken. Het ontwerp Strafwetboek voor ons land van 1874 behelst ook strafbepalingen omtrent het afleggen van eenen valschen promissoiren eed. Tot deze soort van verklaringen behoort de eed, die afgelegd wordt door deskundigen, vóór dat zij rapport uitbrengen, de verklaring ter beëediging van memoriën ingediend voor de successiebelasting, de beëediging van scheepsverklaringen, van rapporten in averijzaken, enz.