Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Strafregt

betekenis & definitie

Strafregt (Het) is dat gedeelte van het staatsregt (jus publicum), hetwelk de bepalingen bevat omtrent de straffen. Het regt tot straffen is eigen aan den Staat; er wordt slechts gevraagd: in hoever en waarom? Vandaar verschillende strafregtstheorieën, bijv.: de theorie der wedervergelding, vooral door Kant en Kegel voorgestaan, — de afschrikkingstheorie, namelijk om daardoor anderen voor het plegen van dergelijke misdrijven te bewaren, — de theorie van den physiologischen dwang van Feuerbach, die beweert, dat het aan ieder bekend moet zijn, dat op de strafbare daad een kwaad volgt, grooter dan het onaangename, dat men ondervinden zou bij het niet-volvoeren der daad, — de waarschuwingstheorie van Bauer, volgens welke men door strafbedreiging gewaarschuwd wordt, — de noodweertheorie van Martin, die straffen noodzakelijk acht voor de instandhouding der maatschappij , — de voldoeningstheorie van Welcher, volgens welke het nadeel, ontstaan door de strafbare handeling, vergoed wordt door de straf, — de verdragstheorie van Fichte, volgens welke ieder bij zijne intrede in den Staat aan dezen het regt verleent om te straffen, — en de verbeteringstheorie van Röder, volgens welke de straffen alleen toegepast moeten worden om den misdadiger te verbeteren. Gemengde strafregtstheorieën zijn geleverd door Heffter en Mittermaier; volgens deze is zoowel het staatsbelang als de regtszekerheid het doel der straf.

Het blijkt uit de geschiedkundige ontwikkeling van het strafregt, dat de bestraffing van misdrijven aanvankelijk niet geschiedde door den Staat, maar door private personen; zij was alzoo eene particuliere zaak tusschen den beleediger en den beleedigde. Alleen booze handelingen tegen den Staat werden als misdaden beschouwd, bijv. verraad, overloopen tot den vijand, lafhartigheid in den oorlog enz., en zulke handelingen strafte men met den dood. Zóó was de toestand bij de oude Germanen eeuwen lang. De beleedigde kon eene klagt inleveren bij het volksgerigt, die den beleediger tot eene bepaalde boete (compositio) veroordeelde, door wier betaling de beleediging ophield te bestaan. Naast de compositio bestond eene boete (fredum) aan den Koning of aan het volk. Bij een dieper inzigt in het wezen van den Staat en van het regt kwam men evenwel tot de overtuiging, dat handelingen, die afzonderlijke personen benadeelen, evenzeer misdrijven kunnen zijn als zulke, die regtstreeks tegen den Staat worden begaan. Niet plotselijk verdween intusschen de compositio. Wij vinden die terug in het middeneeuwsch strafregt, in den „Schwaben-” en „Sachsenspiegel”, waarin voor geringe misdrijven de oude compositio en het fredum voorkomen, maar onder andere namen, terwijl nog altijd zelfs voor zware misdrijven geldboete was toegelaten.

Ook bij capitale misdaden werd eene aanklagt van den beleedigde geëischt, zoodat de Staat niet ambtshalve vervolgde. Kennis te nemen van vergrijp tegen de goede zeden of tegen de godsdienst was langen tijd enkel de bevoegdheid der Kerk, doch later werden grove vergrijpen tegen de zeden in de „Capitularia” der Frankische Koningen (vervolgens ook in de „Carolina”) met gestrenge wereldlijke straffen bedreigd, en sedert de 16de eeuw bemoeide zich de wereldlijke regter ook met de ligtere, terwijl alstoen ketterij en godslastering evenzeer als strafbare misdrijven werden aangemerkt. Toen nu de Staat zich met het straffen van alle misdrijven belastte, zocht hij deze zooveel mogelijk te beteugelen, zoodat hij tot gruwelijke strafoefeningen verviel. Eerst op den Rijksdag te Freiburg in 1598 besefte men de noodzakelijkheid , wijzigingen te brengen in het strafprocès; in de „Constitutio criminalis Carolina”, een strafwetboek”, op last van Karel V vervaardigd, zijn dan ook de afschuwelijke criminéle straffen grootendeels afgeschaft en bleef de pijnbank slechts in weinige, naauwkeurig aangewezen gevallen behouden. Dat wetboek is de éénige bron voor het gemeenschappelijk strafregt in geheel Duitschland; maar daarnaast ontwikkelde zich een gewoonteregt.

De wijsgeerige ontwikkeling van het staatsregt, door Hugo de Groot, Hobbess en Pufendorf had voorts grooten invloed op het strafregt. De heksenprocessen, door Balthasar Bekker en Thomasius aan de kaak gesteld, namen in het begin der 18de eeuw een einde; doch eerst tegen het laatst dier eeuw werd overal de pijnbank afgeschaft, hoewel de meeste criminalisten van die dagen voorstanders waren der afschrikkingstheorie. Meer en meer werd de aandacht op het strafregt gevestigd, en men hield zich vooral bezig met de regtmatigheid der doodstraf, nadat deze door Escaria krachtig bestreden was. Vonden ook zijne denkbeelden niet overal ingang, toch wist hij te bewerken, dat de doodstraf spaarzamer werd toegepast. Eindelijk is in deze eeuw — in Duitschland vooral na de beweging van het jaar 1848 — de toepassing van het strafregt aanmerkelijk verbeterd.

< >