Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Manning

betekenis & definitie

Manning (Henry Edward), aartsbisschop van Westminster en primas van de R. Katholieke Kerk in Engeland, in 1809 van Protestantsche ouders geboren, ontving zijne opleiding aan het Harrow- en later aan het Balliolcollège te Oxford. Nadat hij in 1830 zijne studiën op loffelijke wijze voleindigd had en tot fellow van Merton-collège gekozen was, kwam hij als geestelijke in dienst bij de Engelsche Hoogkerk. In 1834 werd hij vicar te Lavington in Sussex, en in 1840 archidiaken van het bisdom van Chichester. Hij baarde voorts groot opzien door zijne predicatiën te Oxford, waarin hij met groote welsprekendheid en geleerdheid de pogingen van Pusey en Newman tot vereeniging der verschillende Christelijke kerkgenootschappen zocht te bevorderen.

Die predicatiën verschenen vervolgens in 4 deelen in het licht. Dezelfde strekking had zijn werk: „The unity of the Church (1842)”, doch schoon vele Engelsche geestelijken in die dagen tot de R, Katholieke Kerk overgingen, volgde hij dat voorbeeld eerst in 1860, toen de „Papal aggression” eene botsing veroorzaakte tusschen het Engelsche staatsgezag en de R. Katholieke hiérarchie. In een brief aan den bisschop van Chichester verklaarde Manning zich een tegenstander van de regtsmagt der Kroon in geestelijke zaken, legde zijne betrekking als archidiaconus neder en liet zich opnemen in den schoot der R. Katholieke Kerk. Die stap van zulk een aanzienlijk en begaafd man wekte groote opschudding , want met uitzondering van Newman had laatstgenoemde Kerk nog geen nieuwen aanhanger van zooveel gewigt gewonnen. Was Newman van den geest van het Puseyïsmus doordrongen, Manning scheen daarentegen een uitstekend vertegenwoordiger te zijn van de hiërarchische rigting, en men aarzelde niet, den nieuwen bekeerling, die te Rome met ongemeene onderscheiding bejegend werd, een geschikten werkkring aan te wijzen. Weldra werd hij achtervolgens voorzitter der Engelsche Orde van de broeders van den heiligen Worromaeus, doctor in de godgeleerdheid, proost van het aartsbisdom Westminster, apostolisch pronotarius, huispraelaat van den Paus met den titel van monsignore en in 1875 kardinaal. Niemand kon eenigen twijfel voeden omtrent de opregtheid, waarmede hij het nieuwe geloof had omhelsd, en daar de bekende ijver der bekeerlingen bij hem verbonden was met buitengewone talenten en een voortvarend karakter, stond hij weldra in de voorste gelederen der R. Katholieke hiérarchie in Engeland, zoodat men hem reeds bij het leven van cardinaal Wiseman als diens opvolger doodverfde in het primaat. Die verwachting werd in 1865 vervuld; op den 8sten Junij van dat jaar werd hij in de kerk van St.

Mary te Londen plegtig tot aartsbisschop van Westminster gewijd. Schoon hij als toen den kardinaalshoed nog niet verkreeg, klom hij in de algemeene schatting hooger dan zijn voorganger, dien hij in grondige geleerdheid ruimte van blik, diplomatische schranderheid en ascetische gestrengheid overtreft. De groote plannen, in den jongsten tijd door den H. Stoel gekoesterd, hebben in hem een ijverigen verdediger gevonden. Nadat hij bij herhaling was opgetreden als verdediger van het wereldlijk gezag van den Paus, stemde hij op het Oecuménisch Concilie van 1869—1870 met volle overtuiging vóór de Pauselijke onfeilbaarheid. Zelfs verspreidde zich het gerucht, dat hij tot opvolger van den Paus bestemd was. Sedert zijne benoeming tot aartsbisschop heeft hij openbare voorlezingen gehouden voor een gemengd publiek en onderscheidene geschriften uitgegeven, zooals: „The temporal power of the Pope in its political aspect (1866)”, — „Life of St. Francis of Assisi (1868)”, — „The oecumenial council and the infallibility of the Pope (1869)”, — „Petri privilegium, three pastoral letters to the clergy of Westminster (1871)”, — „The fourfold souvereignty of God (1871)” enz.

< >