Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mammoet

betekenis & definitie

Mammoet is de naam eener olifantensoort uit de diluviale en jongste tertiaire tijdperken, welke het tegenwoordige voorafgingen. De mammoet komt in bouw van tanden en geraamte sterk overeen met de thans nog levende olifanten. Men vindt hunne slag- en maaltanden zeer dikwijls in diluviale klei- en kiezellagen, in zoetwaterkalk en zelfs in holen.

Hunne reusachtige beenderen, die men reeds vóórlang heeft opgedolven, werden weleer voor beenderen van menschelijke reuzen gehouden, bijv. die, welke men in de 16de eeuw in Aix ontdekte, voor de overblijfselen van koning Teutobach. Ook Leibniz dacht niet aan een olifant, toen een mammoetgeraamte uit den Siwekenberg bij Quedlinburg werd te voorschijn gehaald, maar hield het voor het gebeente van een eenhoorn. Daarentegen verklaarde in 1696 het geneeskundig genootschap te Gotha de bij Burgtonna gevondene beenderen van zulk een geraamte voor eene speling der natuur.

Men onderscheidt thans verschillende mammoetsoorten. De meest algemeene is de Siberische mammoet (Elephas primigenius) uit het diluviaaltijdperk; deze verschilt van den Indischen olifant door zijne uit het platte vlak zijwaarts gebogene, verbazend groote slagtanden, die wel eens omstreeks 5 Ned. el lang, 3 Ned. palm in middellijn en 80 Ned. pond zwaar zijn. Zijn ligchaam was echter niet grooter dan dat van den Indischen olifant. Van dezen mammoet werd het eerst in 1807 door Toengoesische visschers een volkomen wélbewaard Iijk gevonden, hetwelk sedert 1799 uit een ijsblok aan den mond der Lena door smelting van het ijs allengs te voorschijn gekomen was. Het was reeds zeer verminkt en van zijne slagtanden beroofd, maar nog voorzien van oogappels en hersenen, van lange manen en roodachtig, wollig haar. De kop woog zonder slagtanden nog 200 Ned. pond. Het dier was ruim 3 Ned. el hoog, en het geraamte is in het muséum te Petersburg geplaatst. Later heeft men nog meer dergelijke lijken in den bevrozen bodem van Siberië ontdekt.

De beenderen en tanden van den Siberischen mammoet vindt men met die van een rhinoceros (Rhinoceros tichorrhinus), van den thans nog levenden muskus-os (Bos moschatus), van den holenbeer (Ursus spelaeus) en andere diersoorten over geheel het noorderhalfrond onzer aarde verspreid tot aan de oevers van de Middellandsche en Zwarte Zeeën. Volgens Falconer echter strekt hun gebied in Europa zich niet verder uit dan tot aan de Alpen en in Noord-Amerika niet verder dan tot in het midden der Vereenigde Staten. In Siberië en in de poolgewesten van NoordAmerika bevinden zich de mammoetsbeenderen in den harden grond, vooral op de eilanden der Noordelijke Ijszee. De inboorlingen zijn van meening, dat die dieren nog altijd naar de wijze der mollen onder den aardbodem leven. Intusschen zijn ook in MiddenEuropa zulke beenderen in groote massa opgedolven; men vermeldt bijv., dat bij Cannstadt in 1700 niet minder dan 50 slagtanden zijn ontdekt. Voorts vindt men medegedeeld, dat de oestervisschers bij Happisburgh in Norfolk in 13 jaren 2000 maaltanden van den mammoet hebben opgehaald. Tusschen de tanden van den rhinóceros, tegelijk met den mammoet levende, vond Brand de overblijfselen van dennetakken en naalden, zoodat de noordsche olifanten zich vermoedelijk daarmede hebben gevoed. Het vinden van steenen wapens en van een menschelijken schedel in de kiezellagen van Abbeviile, alsmede van ruw snijwerk in ivoor, maakt het waarschijnlijk, dat de eerste menschen tegelijk met den mammoet hebben geleefd.

In Italië, waar inzonderheid het dal der Arno vele dergelijke overblijfselen oplevert, vond men 3 mammoets in de diluviaalvorming. In Oost-Indië onderscheidt men 6 soorten van slurfdragende, dikhuidige zoogdieren, en in Mexico heeft men nog andere. In het Poolgewest is het ivoor der slagtanden zoo goed bewaard gebleven, dat het een belangrijk uitvoerartikel vormt. — De mastodon (tepeltand) vormde een ander geslacht van slurfdragende dikhuidigen, hetwelk vooral door den bouw der maaltanden zich van dat der olifanten onderscheidde. Zijne maaltanden zijn namelijk met tepels bezet en daarenboven in grooteren getale aanwezig, terwijl bij dat dier ook de onderste slagtanden zich ontwikkelden. Dit geslacht (Mastodon ohioticum giganteum) werd het eerst in 1705 bij New-York in NoordAmerika ontdekt, en men hield ook daar zijne beenderen voor die van reuzen. Later vond men er in menigte in een moerassigen veengrond in Kentucky, ten zuiden en westen van Cincinnati. De mastodon werd nog ruim zoo hoog als de mammoet, 5 Ned. el lang tot aan den staartwortel en had ruim 3 Ned. el lange en 21/2 Ned. el breede slagtanden. Men vindt het Ohio-dier in Noord-Amerika tot op 60° N. B. Andere mastodonsoorten heeft men in Zuid-Amerika, Europa en Azië gevonden.

Mammoethol (Het) of Mammoth Care is de naam van eene merkwaardige, uitgestrekte druipsteengrot in het zuidwestelijk gedeelte van den Noord-Amerikaanschen Staat Kentucky, in het graafschap Edmondson, aan den voet van een koepelvormigen heuvel. Zij heeft een groot aantal afzonderlijke ruimten of vertrekken met zonderlinge druipsteenvormingen, terwijl er beken doorheenstroomen. De lengte van hare verschillende kronkelingen wordt geschat op 8 tot 10 geogr. mijl, waarvan niet veel meer dan 1/5de naauwkeurig is doorzocht.

< >