Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lijm

betekenis & definitie

Lijm is de naam van eene stikstof houdende zelfstandigheid, welke derhalve bij verbranding een dergelijken reuk heeft als verbrandend haar of hoorn, in heet water gemakkelijk oplost en bij afkoeling verstijft en zeer sterk kleeft. Lijm wordt in de natuur niet gevonden, maar men bereidt dien door pezen, kraakbeen en vliezen met water te laten koken. Vogellijm en dergelijke stoffen, wegens kleverigheid ook wel lijm genaamd, zijn doorgaans harsachtig en dus geheel anders van aard. De zuiverste vorm van lijm is die van vischlijm, bereid uit de zwemblazen van steuren en huizen.

Zulke lijm dient tot het maken van gelei, van Engelsch pleister enz., alsmede tot vervaardiging van lijmfoelie, of zeer dunne, buigzame lijmplaten, bijzonder geschikt om teekeningen door te trekken. De gewone lijm, door meubelmakers gebezigd, is leder- of beenderenlijm. Tot bereiding van eerstgenoemde bezigt men afval van huiden. Uit afval van parkement maakt men parkementlijm, die aan waterverwen toegevoegd of bij het vergulden van houten lijsten gebruikt wordt. Beenderenlijm bereidt men door beenderen met zoutzuur uit te trekken en het achterblijvend kraakbeen met water te koken De verbindende kracht van lijm kan men verhoogen door er loodwit aan toe te voegen. Wanneer men lijm te lang kookt, wordt zij donker van kleur en verliest hare kracht. Met suiker en gom vermengd, vormt lijm de mondlijm, en met suikerstroop is zij de grondstof voor boekdrukkersrollen.

Goede, zorgvuldig bereide lijm, uit runderhuiden verkregen, heeft eene heldere, geelachtig-bruine kleur, is hard, taai, zeer moeijelijk te breken en glinsterend op de breuk. Zij behoeft niet doorzigtig te zijn, daar de beste, meest klevende soorten een troebel voorkomen hebben. Zij wordt bij vochtig weder niet week en moet, met koud water begoten, langzaam maar sterk zwellen en bij de daarop volgende verwarming eene zeer lijvige, sterk klevende vloeistof vormen, bij het afkoelen in eene vaste gelei veranderend. Zij is te beter naar mate zij meer tijd behoeft om in kokend water op te lossen en hoe minder hoeveelheid er noodig is, om hetzelfde bedrag water in eene stijve gelei te herscheppen. Voor 100 deelen water moet 1 deel lijm voldoende zijn.

Tot vervaardiging van lijm wordt eerst de afval van huiden in gemetselde bakken met kalkmelk gezuiverd, terwijl deze laatste in den loop van 2 of 3 weken ververscht wordt. Die afval wordt vervolgens, van de opperhuid ontdaan, gedroogd en in vlakke koperen ketels gebragt. In zulk een ketel bevindt zich een tweede bodem, met gaatjes doorboord, om het aanbranden te voorkomen. Men vult nu den ketel voor ⅔ met kalkvrij water en daarna met gedroogd afval. Een en ander brengt men aan het koken, terwijl men het van tijd tot tijd omroert.

Het is van belang dat koken zoo kort mogelijk te doen duren, zoodat men nu en dan proeven neemt, om te zien of de lijm spoedig tot eene dikke gelei verstijft. Is dit het geval, dan wordt het vuur grootendeels gebluscht en de ketel een kwartier uurs in rust gelaten. Daarna opent men de kraan en laat het Iijmvocht in een diepen, door warm water omgeven ketel loopen, om hier nog een paar uren vloeibaar te blijven en zich te klaren, waarna men het in vormen brengt. Deze laatste zijn van dennenhout en vierkant, en de lijm is daarop in een half etmaal bekoeld en gegelatineerd. Daarna keert men de vormen op eene nat gemaakte tafel om, waarna men den lijmkoek met een messingdraad in schijven verdeelt, die vervolgens in netten gedroogd worden.