Verbranding is in het algemeen de scheikundige verbinding van twee ligchamen onder ontwikkeling van licht en warmte. Eén van deze beide ligchamen is gewoonlijk zuurstof, zoodat verreweg de meeste verbrandingen oxydatiën zpn. Lavoisier, die de oude verbrandingstheorie vernietigde en door zijne nieuwe leer de grondlegger werd der hedendaagsche scheikunde, verkeerde intusschen in eene dwaling, toen hij verbranding zonder zuurstof eene onmogelijkheid noemde, daar later door Davy, Gay-Lussac, Berzelius enz. werd aangetoond, dat zij ook kan plaats hebben in andere gassen. Antimonium en kwik bpv. geven in chloorgas aanleiding tot vurige verschijnselen onder vorming van chloormetalen en eene aangestokene gaspit blijft branden in eene met chloor gevulde flesch, hier zoutzuur vormend, terwijl de kool zich als roet afzet.
Ook in zwaveldamp verbranden sommige metalen, dat is, deze verbinden er zich mede onder vurige verschijnselen. De meeste verbrandingen evenwel zijn verbindingen met zuurstof, en deze wordt bijna altijd ontleend aan den dampkring, behalve in sommige ligt ontplofbare mengsels, zooals buskruid. Alzoo noemt men een ligchaam brandbaar, wanneer het in staat is, zich met de zuurstof des dampkrings te verbinden. Dit kan alleen geschieden, wanneer het in onmiddellijke aanraking is met den dampkring en een bepaalden warmtegraad heeft erlangd. Deze laatste is voor verschillende ligchamen zeer verschillend. Phosphorus ontbrandt reeds bij 60° C., de gewone brandstoffen eerst bij roodgloeihitte en de diamant bij eene veel hoogere temperatuur. Is de verbranding begonnen, dan levert zij gewoonlijk genoeg warmte, om haar te onderhouden.
De intensiteit der verbranding is evenredig aan de oppervlakte van aanraking tusschen de zuurstof en het brandend ligchaam en klimt met de temperatuur. Om de verbranding te doen ophouden, moet men de aanraking met de lucht beletten of het brandend ligchaam beneden de verbrandingstemperatuur af koelen. Men onderscheidt verbranding met en zonder vlam. De eerste heeft plaats, wanneer het verbrandend ligchaam of het ontledingsproduct er van vlugtig is; in het tegenovergestelde geval ontwaart men geene vlam. Vele ligchamen, die eerst bij een hoogen warmtegraad zich onder vurige verschijnselen met de dampkringslucht verbinden, kunnen reeds bij gewone temperatuur een weinig zuurstof uit de lucht opnemen. Zij ondergaan dan eene langzame verbranding, waarvan wij voorbeelden hebben in het roesten der metalen en in het vergaan van bewerktuigde stoffen.