Lijfrente is eene inschuld of vordering, uit kracht waarvan gedurende het leven van een bepaald persoon, op bepaalde tijden, telkens eene bepaalde uitkeering aan den renteheffer moet worden gedaan. De voor en na verschijnende termijnen kunnen als de vruchten der lijfrente beschouwd worden. Zij is eene gevestigde rente, wier eigenaardig karakter daarin bestaat, dat zij op het lijf van een bepaald persoon gevestigd, aan diens leven verbonden is, ten aanzien van haren duur van dat leven geheel afhankelijk, en daarmede eindigt, zonder dat er dan teruggave of voldoening van eene hoofdsom te pas komt. Zij kan worden gevestigd bij testament of bij overeenkomst, door schenking of onder bezwarenden titel.
In ’t laatste geval kan zij ook worden geschapen ten voordeele van een derde, die daarvoor dan niets geeft en er dus door bevoordeeld wordt; door aanneming van dien derde krijgt de overeenkomst dan haar beslag. Zij kan worden verbonden aan het leven van hem, die er genot van heeft, maar ook aan dat van een ander; in elk geval moet zij aan iemands leven verbonden zijn, en houdt zij met zijnen dood op. Is zij op het leven van meer dan één persoon gevestigd, dan houdt zij pas met den dood van den langstlevende op. Zij kan niet bestaan, wanneer zij afhankelijk werd gesteld van het leven van hem, die tijdens het aangaan der overeenkomst reeds overleden was; wat in zoo'n geval ter harer uitvoering betaald of gedaan is, kan teruggevorderd of ongedaan gemaakt worden. Geheel onafhankelijk van den koopprijs, prijs der vestiging, kan het bedrag der rente zoo hoog worden gesteld als partijen verkiezen. Het is een kanscontract: de kortere of langere levensduur van hem, op wiens lijf ze is gevestigd, zal voor den schuldenaar, den rentepligtige, de oorzaak zijn van grooter voor- of nadeel.
Geschiedt de vestiging om niet, dan kan zij krachtens eene uitdrukkelijke bepaling aan alle beslagneming onttrokken worden; in elk ander geval is zoodanige bepaling geheel krachteloos. De schuldenaar moet op de bepaalde tijden de renten-termijnen betalen; de schuldeischer, renteheffer, heeft regt ze te vorderen, mits hij slechts van het leven doet blijken van hem, aan wiens leven ze verbonden is. De termijn, in den loop waarvan deze sterft, wordt naar evenredigheid van den verloopen tijd uitbetaald, tenzij vooruitbetaling bedongen is of andere afspraken tusschen partijen gemaakt zijn. De schuldenaar kan zich door geen middel ontslaan van de verpligting tot betaling, hoe bezwarend die last ook voor hem worde door het lange leven van hem, aan wiens leven ze gebonden is. Natuurlijk vervalt de verbindtenis door de oorzaken, waardoor in ’t algemeen de verbintenissen worden opgeheven.
Ontbinding der overeenkomst wegens wanbetaling kan niet worden gevraagd: de renteheffer kan, behalve de verschenen termijnen, vorderen, dat de schuldenaar voor het vervolg zekerheid stelle: blijft deze ook hiermede in gebreke, dan kan teruggave der betaalde hoofdsom worden gevraagd, zonder dat de genoten renten behoeven te worden teruggegeven. Het faillissement of de staat van kennelijk onvermogen van den schuldenaar heft het contract evenmin op; de renteschuld wordt verminderd op denzelfden voet, als de overige schulden; het voortdurend genot van dat verminderd bedrag moet den schuldeischer verzekerd worden door zeker kapitaal, dat uit den boedel daarvoor beschikbaar wordt gehouden.
In vroegere tijden werden veelal de staatsschulden aangegaan in den vorm van jaar- of lijfrenten. Men verkocht, gelijk het heette, aan steden en corporatiën eene lijfrente, dat is, men kocht eene som gelds tegen 8, 10, 12 of meermalen het bedrag eener rente, die aan den nemer, verkooper van het kapitaal, gedurende diens leven moest worden voldaan; of wel, men verkocht eene jaarlijksche rente, tegen ontvang van 16, 12, 10 of 8 maal haar bedrag en naar denzelfden maatstaf aflosbaar. De gegevens voor die berekening, de kennis van de verhouding tusschen het kapitaal en den zamengestelden interest, en de omvang en inrigting van de bevolkings- en sterftetabellen, waren nog zeer gering; dientengevolge was de berekening zelve onwis en ruw. Jóhan de Witt trachtte het eerst, in zijne memorie van 1671 de waarde der lijfrenten op grond der sterftekansen te berekenen. Willem Kerséboom verbeterde in 1740 zijne berekeningen volgens de statistiek der sterfte in Holland.
In ’t laatste der vorige eeuw maakten de los- en lijfrenten meer en meer plaats voor de obligatieleeningen. Engeland sloot in ’t begin dezer eeuw nog aanzienlijke leeningen volgens het oude stelsel; met de regéring van koningin Anna kwam allengs het stelsel van „perpetuëele renten” of „perpetual annuities” in zwang. Frankrijk vooral exploiteerde in de beide vorige eeuwen de tontinaire lijfrenten, aldus genaamd naar den Italiaan Lorenzo Tonté, die in 1653 aan kardinaal Mazarin voor ’t eerst deze wijze van leenen voorsloeg. Zij bestaat hierin, dat men een zeker kapitaal van eene bepaalde gesloten vereeniging van personen opneemt tegen uitdoving eener rente, die betaald zal worden, zoolang er nog één lid der vereeniging in leven is. Met den dood van den langstlevende is de schuld afgededaan, geamortiseerd. Naarmate er meer personen van de vereeniging sterven, worden de inkomsten der overgeblevenen grooter, zoodat de laatsten — en ieder hoopt, dat hij daartoe behoort — kolossale renten genieten. De Staat kon de tontinaire lijfrenten op voordeeliger wijze van de hand doen, dan de gewone.
Buiten Frankrijk zijn ze nergens inheemsch geworden; tegenwoordig wordt dat bedrijf geheel overgelaten aan de maatschappijen van lijfrenten en van levensverzekering. Hoe aangenaam en voordeelig die wijze van schuld-aflossing voor den particulier moge zijn (zie Hypotheekbank onder Banken), de Staat heeft teregt die wijze van leenen en schulddelgen laten varen. De Staat bezwaart de schatkist noodeloos met aflossing van kapitaal boven het bedrag van den eigenlijken interest, — een bezwaar, dat zich vooral in moeijelijke financiéele tijden zal laten gevoelen — en beneemt zich tegelijk de gelegenheid, om onder gunstige omstandigheden zooveel af te lossen, als de krachten der schatkist gedoogen; den weg tot voordeelige conversiën had hij zich er zoo goed als door afgesneden. Het stelsel van annuïteiten bij staatsschuld werkt op breede schaal, algemeen, doch ongunstig op de volkswelvaart en ’t volksvermogen. De renteheffers komen ligt in de verleiding, om de geheele aflossing als rente te beschouwen en te verteren, zonder te bedenken, dat het kapitaal hem bij gedeelten wordt teruggegeven, en dus behouden en wederom belegd behoorde te worden. Het kleine bedrag der aflossing levert trouwens voor dien wederopleg ook eigenaardige bezwaren op.