Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lijfsdwang

betekenis & definitie

Lijfsdwang is een middel van executie in burgerlijke en handelszaken. Het geeft den schuldeischer de vrijheid, om zijn goed regt, wat bij vonnis erkend is geworden, te handhaven en tot werkelijkheid te brengen door aantasting van het lijf van zijn schuldenaar. Evenwel het is een exceptioneel, geen gewoon dwangmiddel. Terwijl in den regel slechts het vermogen van den schuldenaar aansprakelijk is voor de nakoming zijner verbindtenissen, en de schulden dus slechts op de goederen kunnen worden verhaald, staat de wet in enkele gevallen toe, dat de regter den triomférenden crediteur het middel van lijfsdwang in het vonnis ten dienste stelt.

Op den voorgrond staat, dat lijfsdwang nooit mag worden ten uitvoer gelegd, dan uit kracht van een vonnis, waarbij hij is uitgesproken, en dit heeft alleen plaats in de enkele gevallen, die de wet opnoemt. Alle beding, — zelfs bij authentieke acte, — ook een executorinale titel, even goed als een vonnis (zie Executie)— omtrent den lijfsdwang, is dus krachteloos, en de regter mag de toepassing buiten de voorgeschreven gevallen, evenmin uitbreiden, als hij de magt heeft, haar te weigeren daar, waar zij te regt door den eischer gevraagd wordt. In handelszaken is die toepassing ruimer, dan in burgerlijke zaken. In de laatste soort van procedures is lijfsdwang voornamelijk alleen toegelaten in de navolgende gevallen: 1°. tegen hem, die veroordeeld wordt wegens stellionaat, waaraan o. a. hij zich schuldig maakt, die willens en wetens eens anders vast goed verkoopt of bezwaart, en die bij het vervreemden of bezwaren van vast goed daarop rustende bezwaren verzwijgt. 2°. Tegen hem, die veroordeeld wordt tot herstelling in ’t bezit, ten gevolge van feitelijke ontzetting door hem verkregen, tot afgifte van de wederregtelijk genoten vruchten en de schadevergoeding, die aan de regthebbenden verschuldigd is. 3°. Tegen hem, die eene zaak moet afgeven, welke krachtens bewaargeving uit noodzaak in zijne magt is. 4°. Door dat middel kunnen tot teruggave van de hun toevertrouwde penningen of zaken gedwongen worden de personen, die door het openbaar gezag met die bewaring belast zijn, en de sequesters, commissarissen en andere bewaarders. Zoo zijn mede de ambtenaren, die weigeren, hunne minuten te vertoonen, wanneer dit in regten bevolen is, bij onwil onderworpen aan den lijfsdwang. 5°.

Notarissen, deurwaarders en andere ambtenaren kunnen door hetzelfde middel worden gedwongen tot teruggave van de gelden en bescheiden, die zij krachtens hun ambt van hunne principalen in handen hebben, en 6°. kunnen vreemdelingen, die geene vaste woonplaats binnen dit Koningrijk hebben, worden gegijzeld voor alle schulden, zonder uitzondering, door hen jegens Nederlanders aangegaan. In deze laatste bepaling ligt eene krachtige uitzondering op den regel, dat het Burgerlijk regt hetzelfde is voor de vreemdelingen als voor de Nederlanders. In verscheidene andere gevallen laat de wet executie door lijfsdwang toe. Vrouwen en zij, die boven de zeventig jaren zijn, worden in vele zaken van den lijfdwang vrijgesteld, waar die tegen andere personen zou kunnen worden toegepast. In geen geval wordt de lijfsdwang toegestaan aan afstammelingen in de regte linie tegen hunne bloedverwanten in de opgaande linie. Tegen kooplieden wegens handelsschulden, en wegens wisselverbindtenissen, ook door niet-kooplieden aangegaan, is de lijfsdwang op veel ruimer schaal toegelaten. Niemand kan ter zake van dezelfde schuld langer dan vijf jaren in gijzeling worden gehouden, en in den regel maakt het bereiken van den zeventigjarigen ouderdom door den schuldenaar een einde aan zijne voortduring. De schuldenaar, die door één zijner schuldeischers in gijzeling wordt gehouden, kan door een ander, die insgelijks het regt heeft, om lijfsdwang tegen hem uit te oefenen, in gijzeling worden aanbevolen, met dat gevolg, dat hij voor de laatste schuld wordt in gijzeling gehouden, nadat hij voor de eerste van dat dwangmiddel verlost is geworden.

De schuldenaar die in gijzeling is gesteld, verkrijgt zijn ontslag en kan zelfs zijne ingijzelingstelling voorkomen door den vrijwilligen of geregtelijken boedelafstand, welke, vooral om deze reden, eene gunst wordt genoemd ten behoeve van ongelukkige en ter goeder trouw gehandeld hebbende debiteuren. De staat van faillissement en van kennelijk onvermogen schort gewoonlijk gedurende zekeren tijd de uitoefening van den lijfsdwang op, omdat de schuldenaar daardoor het beheer en de beschikking over zijne goederen kwijt raakt. De schuldeischer, die van den lijfsdwang gebruikt maakt, moet in het onderhoud van zijn schuldenaar voorzien door het voorschieten van eene zekere geldsom, volgens een door den Koning goedgekeurd tarief. Is de gijzeling door den regter nietig verklaard, b.v. wegens het nalaten van een der voorgeschreven formaliteiten bij de inhechtenisneming, of is de schuldenaar ontslagen bij gebreke van voorschot tot zijn onderhoud, dan kan hij voor de tweede maal wegens dezelfde schuld niet wederom worden vastgezet. De uitoefening van den lijfsdwang laat het regt van den crediteur, om de goederen van den schuldenaar aan te tasten, onverlet; hij kan tegelijkertijd beide middelen van executie aanwenden. In de laatste jaren is de toelating van den lijfsdwang, als middel van executie van burgerlijke vonnissen, het onderwerp geweest van hevigen strijd onder de juristen van bijna heel de beschaafde wereld. Zoowel de regtmatigheid als de doelmatigheid van het regtsinstituut is van den eenen kant met kracht bestreden en van den anderen kant, binnen zekere grenzen in de toepassing, met ernst volgehouden. De bestrijders beweren, dat het geen middel van executie is, maar eene private straf, die in het straffenstelsel der moderne maatschappij, waar alle straf publiekregtelijk is, niet meer past.

Zij wordt dan dikwijls, zeggen ze, eene boete voor onvermogen, ook waar dit het gevolg is van oorzaken, onafhankelijk van den wil van den schuldenaar. Die straf kan ook niet hierdoor worden geregtvaardigd, dat de gijzeling in elk geval als proef kan toegepast worden, of het onvermogen ligt aan onmagt of aan onwil. Het is onwedersprekelijk, dat meer en meer bij de beschaafde volken het beginsel op den voorgrond treedt, dat de waarborg voor de nakoming van burgerregtelijke en handelsverbindtenissen ligt in het financieel vermogen van hem, die verbonden is, in de goederen van den schuldenaar. Het oude beginsel, dat de schuldenaar met zijn lijf en zijnen arbeid zijne schuld moet lossen, als hij niet betalen kan, treedt meer en meer op den achtergrond. Het kan ook niet ontkend worden, dat de gijzeling in vele gevallen toch geen doel zal treffen en dus ontaardt in eene plagerij, den ongelukkigen debiteur door den hardvochtigen crediteur aangedaan. Ook is het waar, dat bij de kolossale uitbreiding van de naamlooze vennootschappen de toepassing meer en meer onmogelijk wordt gemaakt, daar niemand er toch aan denken zal, om de actiehouders door lijfsdwang te dwingen tot nakoming van de verbindtenissen der vennootschap. Maar daar staat tegenover, dat het regtsmiddel zoo kan worden geregeld, dat het slechts dienst kan doen in exceptioneele gevallen, waar de andere executiemiddelen of in ’t geheel geene of niet zoo goed dienst kunnen doen; eene regeling, die dan zoo behoort te zijn, dat de karaktertrek van private straf of wraakneming daaraan worde ontnomen. Het overwigt dat het roerend goed hoe langer hoe meer begint te verkrijgen over de waarde van de onroerende bezittingen, maakt het behoud van dit middel van executie te meer wenschelijk, omdat elk vermogen, door omzetting in losse waarden, gemakkelijk aan beslagneming kan worden onttrokken, zoodat alle vervolging van den crediteur illusoir wordt gemaakt.

De strijd is nog niet beslist, al begint de lijfsdwang langzamerhand te verdwijnen uit de wetgevingen der beschaafde natiën. Hij werd afgeschaft, — althans in burgerlijke en handelszaken — in Frankrijk in 1867, in Würtemberg in 1868, in hetzelfde jaar in Oostenrijk, in den Noordduitschen Bond en in Hessen-Darmstadt; een jaar later in Beijeren, in het daaropvolgend jaar in Baden, en in 1871 in België. In Zweden is hij in zeer enkele gevallen nog toegelaten; in Noord-Amerika, waar het middel bijna niet bestaan heeft, is het in de meeste staten wederom verdwenen. Zwitserland volgde het voorbeeld der afschaffing, zoo mede Chili. Engeland liet het in 1869 in beginsel varen, doch behield het voor zeer enkele gevallen. De meening van vele regtsgeleerden in ons land is voor het behoud der gijzeling gestemd; in de jongste ontwerpen van Burgerlijke regtsvordering wordt haar behoud voor enkele gevallen voorgesteld en verdedigd.

< >