Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leo

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Twaalf Pausen der R. Katholieke Kerk, namelijk:

Leo I (440-461), zie onder.

Leo II (682-683). Deze verbeterde het Gregoriaansche kerkgezang en bekrachtigde het anathema, over zijn voorganger, den monotheleet Honorius uitgesproken.

Leo III (795-816). Deze, door eene partij te Rome bedreigd, nam de wijk naar Karel de Groote, die in 800 eene Synode belegde in de Pieterskerk te Rome, ten einde de overtredingen te onderzoeken, waarvan Leo beticht werd. De Synode verklaarde echter, dat het hoofd der Kerk verheven was boven ieder vonnis, en Leo zuiverde zich vrijwillig door een eed, waarna Karel hem in zijne regten herstelde. Uit dankbaarheid en vooral ook omdat Karel de schenking van Pepijn bekrachtigde en vermeerderde, kroonde Leo hem tot Keizer (25 December 800). Deze paus heeft onderscheidene brieven achtergelaten.

Leo IV (847855). Hij was een der Pausen, bij wier verkiezing de bevestiging des Keizers ingeroepen werd, omdat Rome juist in die dagen bedreigd werd door de Saracenen. Deze Paus beloofde aan keizer Lotharius trouw en gehoorzaamheid. Niettemin was hij eerzuchtig van aard. Ook van hem heeft men brieven, alsmede eenige leerredenen.

Leo V. Deze, gekozen in 907, regeerde slechts 40 dagen. Hij werd door zijn opvolger verdreven.

Leo VI (928-929) en Leo VII (936-939). Beiden leefden in een onrustigen tijd.

Leo VIII (963-965). Deze werd door keizer Otto in plaats van Johannes XII tot paus benoemd en kende aan den Keizer en diens opvolgers door eene merkwaardige oirkonde het regt toe, om den Paus aan te stellen en bisschoppen te benoemen. Hij kon echter alleen door de hulp van keizer Otto op den Heiligen Stoel zijn gezag handhaven.

Leo IX (1049-1054), te voren Bruno, aartsbisschop van Toul en een bloedverwant van keizer Koenraad II en Hendrik III. Hij werd door den invloed van laatstgenoemde te Worms gekozen en aanvaardde, op raad van Hildebrand, den strijd tegen de simonie en tegen het huwelijk der geestelijken op de synoden te Rome, Rheims, Mainz, Vercelli, Sipontum en Mantua, waar hij met het voorzitterschap was bekleed. In den oorlog tegen de Noormannen leed hij de nederlaag, werd gevangen genomen, en overleed in 1054. Ook van hem zijn brieven, leerredenen en decretalen bewaard gebleven.

Leo X (1513-1521), zie onder.

Leo XI (1625). Hij was te voren Alessandro Ottaviano dei Medici, aartsbisschop en cardinaal van Florence, en overleed na eene regéring van 27 dagen.

Leo XII (1823-1829). Deze, te voren Annibale della Genga en geboren te Genua (volgens anderen te Genga) in 1760, was eerst werkzaam als nuntius van Pius VII. In die betrekking toefde hij te Augsburg en te Keulen. In 1807 belastte Pius VII hem met eene zending naar Napoleon en in 1814 naar Lodewijk XVIII. In 1816 werd hij cardinaal en in 1823 zag hij zich gekozen tot Paus. Hij was een vriend der wetenschappen, maar onderscheidde zich tevens door eene verregaande onverdraagzaamheid. Bij zijne optreding sprak hij het anathema uit over de vrijmetselarij en de bijbelgenootschappen, hergaf aan de Jezuïeten hun collegium (1824), kondigde een jubeljaar af (1825) en verordende daarbij het gebed om uitroeijing der ketters, verwierp het aanzoek der Siléziërs om opheffing van het coelibaat, verkeerde met de Hoven van Oostenrijk en Frankrijk op een gespannen voet, en besloot tot de beatificatie van den minoriet Julianus, die volgens de sage gebraden vogels heeft laten wegvliegen. Door zijn gestreng bestuur maakte hij zich bij de cardinalen en bij het volk zoo gehaat, dat niemand zijn overlijden betreurde.

Wij herhalen de vermelding van:

Leo I of de Groote. Hij werd volgens sommigen te Rome, volgens anderen in Toscane geboren en was de opvolger van Sixtus III. Hij was de eerste bisschop te Rome, die het denkbeeld van het primaat van den Paus te Rome duidelijk uitsprak en het tevens, onder begunstiging der omstandigheden, tot werkelijkheid zocht te brengen. Gedurende den langen strijd over de naturen in Christus poogde hij door sluwheid en gematigdheid heerschappij te voeren over de strijdende partijen. Op het Concilie te Chalcedon (452) bekleedden zijne legaten den voorzittersstoel, en zijn: „Brief aan Flavianus, bisschop van Constantinopel” werd er aangenomen als grondslag der Kerkelijke geloofsleer.

Door zijn invloed kwam keizer Valentinianus III tot het besluit om eene wet uit te vaardigen, trouwens alleen in het Westen van kracht, die den Heiligen Stoel verhief tot de hoogste wetgevende en regterlijke magt in de geheele Kerk (445). Het gelukte hem, in dien woeligen tijd de Afrikaansche Kerk te onderwerpen aan de geestelijke souvereiniteit van Rome en de Illyrische Kerk in toom te houden. Toen in 451 Attila Rome bedreigde, koos Valentinianus III hem tot gezant, om met Attila onderhandelingen aan te knoopen over den vrede, en hij bragt dezen tot stand. Toen echter in 455 de Wandaal Genserik Rome overrompelde en aan de plunderzucht zijner soldaten ter prooi gaf, kon Leo I slechts verwerven, dat er geen moord of brandstichting plaats had en dat de voornaamste 3 kerken verschoond bleven. Hij overleed in 461.

Zijne werken (1755-1757, 3 dln) bestaan uit 96 leerredenen, 51 brieven en eenige verhandelingen.

Leo X, eigenlijk Giovanni dei Medici, tweede zoon van den beroemden Lorenzo en geboren te Florence in 1475. Hij verkreeg op zijn zevende jaar de tonsuur, oefende zich onder de leiding van Chalcóndylas en Politianus in de geschriften der oude wijsgeeren, zag zich reeds in 1488 tot cardinaal benoemd, doch nam eerst in 1492 zitting in het Heilig Collegie. Daar hij zich verzet had tegen de keus van Alexander VI tot paus, verwisselde hij Rome met Florence, totdat de verdrijving van zijn geslacht uit deze stad hem noodzaakte naar Bologna de wijk te nemen.

In 1499 bezocht hij Venetië, Duitschland en Frankrijk en vergunde zich na zijn terugkeer te Rome het genot van een uitgezochten gezelschapskring en vooral van de muziek en van de beoefening der fraaije letteren. Eerst in 1505 begon hij zich te bemoeijen met de openbare aangelegenheden. Paus Julius II benoemde hem tot stadhouder van Perugia en plaatste hem in 1511 onder den titel van legaat van Bologna aan het hoofd van het Pauselijk leger in de Heilige Ligue tegen Frankrijk. In den slag van Ravenna (1512) door de Franschen gevangen genomen, keerde hij na het herkrijgen der vrijheid naar Bologna terug, om er zich als legaat met het bestuur te belasten.

Met kracht was hij werkzaam tot herstelling van het gezag der Medici, totdat de dood van Julius II hem naar Rome riep, alwaar hij in 1513 als Leo X den pauselijken zetel beklom. Terstond benoemde hij 2 uitstekende mannen van zijn tijd, Bembo en Sadoletto, tot zijne geheimschrijvers. Voorts bewerkte hij eene betere verstandhouding met Frankrijk en wist het bij Lodewijk XII zoo ver te brengen, dat deze zijne goedkeuring schonk aan het Lateraansch concilie. Wijders zorgde hij met belangstelling voor den bloei van letterkunde en wetenschap. Hij herstelde de universiteit te Rome, begiftigde haar met goederen en voorregten, benoemde er de voortreffelijkste mannen tot hoogleeraren, stichtte onder de leiding van Láscaris eene vereeniging tot het uitgeven van Grieksche werken, en noodigde alle bezitters van oude handschriften uit, om ze beschikbaar te stellen. Om een verbond van Frankrijk met Spanje en Oostenrijk te beletten, begunstigde hij eene verzoening der Koningen van Engeland en Frankrijk en scheen zelfs de plannen van Lodewijk XII met betrekking tot Milaan te bevorderen.

Niettemin dreigde een nieuwe oorlog met Frankrijk uit te barsten, toen na den dood van Lodewijk XII de kroon ten deel viel aan Frans I (1515); doch Leo sloot met den jeugdigen Koning weldra te Viterbo vrede en haalde hem kort daarna over, op eene zamenkomst te Bologna, tot opheffing der Pragmatieke Sanctie en tot het sluiten van een concordaat, waardoor de vruchten van het concilie te Constanz en te Basel voor Frankrijk verloren gingen. Om de magt van zijn Huis te vermeerderen, zette hij onder een voorwendsel den hertog van Urbino af en beleende zijn neef Lorenzo met dat hertogdom.

Met weerzin zag hij, dat de oorlogvoerende mogendheden in dat jaar vrede sloten. De verdreven hertog van Urbino had zich intusschen weder meester gemaakt van zijne bezittingen, maar Leo X noodzaakte hem, om daarvan afstand te doen. Voorts deed hij den cardinaal Petrucci, verdacht van eene zamenzwering tegen het leven des Pausen, in weerwil van het verleende vrijgeleide worgen; anderen, wier schuld niet eens bewezen was, werden gefolterd, van hunne waardigheden beroofd en gebannen.

Zijne liefde tot pracht en weelde werkte ongunstig op zijne geldmiddelen, en om zich de noodige sommen, vooral tot voltooijing der St. Pieterskerk, te verschaffen, deed hij overal aflaatbrieven verkoopen. Deze maatregel gaf aanleiding tot de Hervorming in Duitschland en Zwitserland. Aanvankelijk scheen de Paus zich om het verzet van Luther niet te bekreunen, en toen hij zich niet langer onverschillig kon betoonen, ging hij slechts langzamerhand tot doortastende middelen over, zoodat deze de gewenschte werking niet hadden.

Terwijl er eene hevige beroering in de Kerk was onstaan, poogde hij, doch vruchteloos, alle Christelijke Vorsten te vereenigen tot een kruistogt tegen den Turkschen keizer Selim, die zich had meester gemaakt van Egypte. Na den dood van Lorenzo, die enkel eene dochter had achtergelaten, vereenigde hij Urbino met den Kerkelijken Staat, terwijl cardinaal Giulio dei Medici zich belastte met de heerschappij te Florence.

Maakte ook de Hervorming in Duitschland groote vorderingen, Italië genoot eene aangename rust, zoodat de Paus ongestoord voor de uitbreiding van kunst en wetenschap en voor de grootheid van zijn Huis kon zorgen. Daarbij verloor hij zijn plan, om de magt van Frankrijk in Italië te vernietigen, geenszins uit het oog. Hiertoe sloot hij in 1521 een verdrag met de Kroon van Duitschland, om het gezag der familie Sforza te Milaan te herstellen, en nam een leger van Zwitsers in dienst.

De oorlog nam een aanvang; Parma en Piacenza werden veroverd en in den Kerkelijken Staat ingelijfd. De bondgenooten trokken, zonder wederstand te ontmoeten, in Milaan en namen het gebied van den hertog van Ferrara in bezit, tegen wien, wegens zijn bondgenootschap met Frankrijk, Leo den banbliksem der Kerk geslingerd had.

Te midden der feestelijkheden, wegens de herhaalde overwinning verordend, verraste hem de dood op den 1sten December 1521. Leo X was een wèl onderwezen en fijn beschaafd kerkvorst, die meer geestdrift gevoelde voor kunst en wetenschap dan voor de godsdienst, zoodat hij bij de eerste opkomst der Hervorming deze als ijdel monnikengeschreeuw bespotte. Intusschen werkte hij met ijver voor de heerschappij der R. Katholieke Kerk, daar zij hem rijkdom en invloed bezorgde, zonder zich om de kerkleer veel te bekreunen. Als een telg van den stam der Medici was hij weelderig, ligtzinnig en verkwistend en kende naauwelijks een ander levensdoel, dan het verkrijgen der noodige sommen voor zijn schitterend Hof.

Eenige keizers van het Byzantijnsche rijk (zie aldaar).

Leo, een Egmonder monnik, die onder den abt Johannes van Hillegom (1360-1381) leefde. Twee eeuwen te voren had Dirk van Leiden voor de doorluchtige graven, die aldaar waren ter aarde besteld, korte grafschriften vervaardigd en deze boven hunne rustplaatsen gesteld en met glas bedekt. Die grafschriften, breviculi genaamd, waren door den tand des tijds vernietigd, en op last van genoemden abt vervaardigde Leo breedvoeriger grafschriften in proza en verzen. De hoogleeraar Matthaeus ontdekte de oudere en nieuwe grafschriften achter een handschrift van Jan van Leiden en gaf ze hiermede in het licht (1692). De „breviculi” van Dirk van Leiden beslaan slechts 2 bladzijden en loopen tot 1151, en die van Leo gaan van Dirk I tot Dirk VIl, die in 1203 overleed. Zij zijn niet onbelangrijk.

Sibrandus Leo, geboren te Leeuwarden, monnik in de abdij te Lidlum en in 1557 priester te Berlicum. Wegens de onlusten in Friesland begaf hij zich naar Groningen en overleed aldaar in 1588. Hij was van jongs af zeer bevriend met Suffridus Petri, met wien hij te Leeuwarden onder de leiding van Cornelius Colebertus had gestudeerd, terwijl hij op diens raad eene kaart van Friesland vervaardigde, eerst door Jacobus Daventriensis en in 1579 op nieuw door Hogenberg uitgegeven.

Voorts heeft men van hem 2 Latijnsche kronieken, beide in de „Analecta” van Matthaeus opgenomen, namelijk: „Vitae et res gestae Abbatum in Lidlum”, eene beknopte beschrijving bevattend van het klooster te Lidlum, van de levens der abten en van de lotgevallen dier stichting, — en „Vitae et res gestae Abbatum Horti Divae Virginis seu Mariëngaerd apud Frisios”, aanvangende met het bouwen van het klooster in 1163 en eindigende met de verkiezing van den laatsten abt in 1569.

Leo Africanus, een Arabisch aardrijkskundige. Hij werd tegen het einde der 15de eeuw waarschijnlijk te Granada geboren, was afkomstig van een edelen Moorschen stam, en heette eigenlijk Alhasan Ibn Mohammed Alwazzan. Na den val der Moorsche heerschappij in Spanje vertrok hij met zijne bloedverwanten naar Afrika en ontving te Fez eene wetenschappelijke opleiding. Als 16-jarig jongeling vergezelde hij zijn oom op eene gezantschapsreis naar Timboektoe, en later trok hij, hetzij uit vermaak, hetzij als gezant, door bijkans geheel Noord-Afrika en het zuidwestelijk gedeelte van Azië.

Toen hij in 1517 met een schip van Egypte naar Fez wilde terugkeeren, werd hij bij het eiland Dsjerba door de Christenen gevangen genomen en wegens zijne geleerdheid naar paus Leo X gebragt, die hem vriendelijk bejegende. Daar de Arabier zich bereid verklaarde om het Christendom te omhelzen, werd de Paus zijn doopvader en schonk hem, volgens gewoonte, zijn eigen naam. Nu woonde Leo met een pauselijk jaargeld bij afwisseling te Rome en te Bologna, leerde Italiaansch en Latijn en gaf onderwijs in het Arabisch. Zijn merkwaardigst geschrift is eene in 1526 vervaardigde beschrijving van Afrika, welke hem den naam van Africanus bezorgde. Zij is naar het handschrift des vervaardigers in de: „Raccolta (1588)” van Ramusio gedrukt.

Leonardo Leo, een uitstekend Italiaansch componist en met zijn voorganger Alezzandro Scarlatti en zijne tijdgenooten Durante en Feo de grondlegger der Napolitaansche school. Hij werd geboren in 1694 te San Vito degli Schiavi in de Italiaansche provincie Lecce, studeerde aan het conservatorium della Pietà dei Turchini te Napels en onder de leiding van Pitoni te Rome, en verkreeg de betrekking van tweede maestro aan gemeld conservatorium.

Later kwam hij in dergelijke betrekking aan het conservatorium de Santo Onofrio, en hier waren beroemde Italiaansche componisten, bijv. Jomelli en Piccini, zijne leerlingen. In 1716 werd hij organist in de Koninklijke kapèl en een jaar later kapèlmeester in de kerk van Santa Maria della Solitaria. Hij overleed in 1746. Zijne talrijke opera’s — een 40 stuks — zijn in vergetelheid geraakt, maar zijne kerkelijke muziek wordt ook nu nog hoog gewaardeerd.

Heinrich Leo, een Duitsch geschiedschrijver, geboren te Rudolstadt den 19den Maart 1799. Hij bezocht aldaar het gymnasium en studeerde vervolgens te Breslau in de geneeskunde.

Op eene reis werd hij te Berlijn bekend en bevriend met Ludwig Jahn, waarna hij zich zocht te bekwamen voor het onderwijzers-ambt. Hij zette zijne studiën te Jena voort en nam ijverig deel aan de zaken van de „Burschenschaft (studentenvereeniging)” en van het „Turnwesen (de gymnastiek)”. In 1819 ging hij naar Göttingen en hield zich vooral bezig met het bestudéren van de bronnen voor de geschiedenis der middeneeuwen. In 1820 vertrok hij naar Erlangen, alwaar hij zijne verhandeling: „Ueber die Verfassung der lombardischen Städte (1820)” schreef, er zich daarna vestigend als privaatdocent. Omstreeks dien tijd brak hij niet alleen alle betrekkingen met de „Burschenschaft” af, maar begon ook reeds zijne stem te verheffen tegen de volksmenners.

In 1822 begaf hij zich naar Berlijn en werd er een oplettend leerling van Hegel, en deed in 1823, ondersteund door de prinses van Schwarzburg-Rudolstadt, eene reis naar Italië. Na zijn terugkeer vestigde hij zich te Berlijn en gaf er zijne: „Entwickelung der Verfassung der lombardischen Städte (1824)” in het licht. Nadat hij in 1825 een beroep naar Dorpat van de hand gewezen had, werd hij tot buitengewoon hoogleeraar benoemd, en hij bekleedde daarenboven het ambt van collaborator aan de Koninklijke bibliotheek. In het laatst van 1827 echter legde hij die betrekking neder en ging naar Jena.

Door tusschenkomst van zijne vrienden verwierf hij in 1828 de betrekking van buitengewoon hoogleeraar in de geschiedenis te Halle en werd er 2 jaren later tot gewoon hoogleeraar benoemd. Toen hij zich nog te Berlijn bevond, had hij reeds zijne: „Vorlesungen über die Geschichte des jüdischen Staats (1828)” in het licht gegeven, doch sprak daarover later een afkeurend oordeel uit. Duidelijk openbaarde hij zijne staatkundige en kerkelijke gevoelens in het „Handbuch der Geschichte des Mittelalters (1830)”. Minder sterk traden zij in het licht in zijne: „Geschichte der ital. Staaten (1829-1830, 5 dln)” en in zijne: „Zwölf Bücher niederländ. Geschichten (1832-1835, 2 dln)”.

Inmiddels was Leo in het strijdperk getreden tegen den geest onzer eeuw met zijne: „Studien und Skizzen zur Naturgeschichte des Staats (1833)” en met talrijke opstellen in tijdschriften. De onverdraagzaamheid, daarin aan den dag gelegd, bleek evenzeer in zijne strijdschriften, van welke wij noemen: „Herr Dr. Diesterweg und die Deutschen Universitäten (1836)”, — „Sendschreiben an Görres (1838)”, — „Die Hegelingen (1838; 2de druk 1839)”, — en „Signatura temporis (1849)”. Zijn: „Lehrbuch der Universalgeschichte (1835-1844, 6 dln; 3de druk 1849-1853)” en zijn: „Leitfaden für den Unterricht in der Universalgeschichte (1838-1840, 4 dln)” dragen den stempel van zijne reactionaire gevoelens, waaraan hij zich met de grootste hardnekkigheid vastklemt.

Verdienstelijk zijn echter zijne nasporingen op het gebied der oud-Germaansche en der Celtische taalkunde. Daartoe behooren: „Altsächs. und angelsächs. Sprachproben (1838)”,— „Beowulf (1839)”,— de uitgave der: „Rectitudines (1841)”, — „Die Malbergische Glosse (1842-1845, 2 afl.)”, — en „Ferienschriften (1847-1852, 2 dln)”. Ook leverde hij: „Vorlesungen über die Geschichte des deutschen Volks und Reichs (1854 enz.)”. In 1863 is hij voor levenslang tot lid van het Huis der Heeren in Pruissen benoemd.

< >