Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Ledum L.

betekenis & definitie

Ledum L is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ericaceën. Het onderscheidt zich door een kleinen, 5-tandigen kelk, eene 5-bladige bloemkroon, 10 of 5 onder het vruchtbeginsel ingeplante meeldraden , tweehokkige helmknoppen en eene 5-hokkige zaaddoos, die van den voet naar den top openspringt met 5 aan den top vereenigde kleppen, terwijl de talrijke langwerpige zaden stofvormig zijn. Het omvat een aantal kleine heesters met afwisselend geplaatste, lederachtige, lijn-ellipsvormige, aan de onderzijde met een roestkleurig vilt bedekte bladeren en eindelingsche, in tuilen vereenigde bloemen. Van de verschillende soorten is de wilde rosmarijn (Ledum palustre L.) het meest bekend.

Deze altijd-groene heester komt voor in veenachtige en moerassige boschgronden en is over verschillende streken van Noord- en MiddenEuropa, Siberië en Noord-Amerika verspreid, terwijl hij in onze tuinen dikwijls gekweekt wordt. Zijn stengel, gemiddeld 1 Ned. el hoog, vertakt zich krans- of schermvormig; de jonge takken zijn met een graauw of roestkleurig vilt bedekt, de bladeren kort gesteeld, lijn- of lancetvormig, stomp, stijf, met kliertjes bezaaid en aan den rand omgekruld, en de langgesteelde bloemen wit van kleur en in eindelingsche schermvormige tuilen vereenigd. De bladeren dezer plant werden vroeger wegens hunne scherp-narcotische eigenschappen in de geneeskunde — vooral tegen kinkhoest — gebruikt, dienen tot huismiddel tegen huiduitslagen, tot verdrijving van ongedierte en tot wering van de mot. Voorts bezigt men ze in Lapland om bedwelmende eigenschappen aan het bier mede te deelen. — Van een ander fraai tuinheestertje, L. latifolium Lam., verkrijgt men de Labradorthee.

< >