Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koekoek

betekenis & definitie

Koekoek (Cuculus) is de naam van een geslacht van vogels uit de orde der Klimvogels (Scansores) en onderscheidt zich door een snavel, die doorgaans korter is dan de kop, tegen het einde een weinig benedenwaarts gekromd en uitloopend in eene haakvormige punt, door een buiten teen, die naar voren gedraaid kan worden, door een breeden en tevens langen staart en door eene eigenaardige levenswijze.

In Europa kennen wij slechts ééne soort, namelijk de gewone koekoek (Cuculus canorus L.). De kleur der vederen is bij den volwassen vogel op het bovenlijf donker grijs, in het koperkleurige overgaande en hij heeft witte stippen op de uiteinden der staartvederen. Het onderlijf is van den snavel tot op de helft van de borst helder aschgraauw en vandaar af wit met donkergrijze golfjes, die zich onder den staart in lange vlekken verliezen. De jonge vogel is van boven donkergraauw met morsig-bruine vlekken, aschkleurig aan den hals met donker-bruine golfjes.

De koekoek is een trekvogel en bewoont van April tot Julij het noordelijk gedeelte der Oude Wereld. Het wijfje broedt hare eijeren niet zelve, maar legt ze in de nesten van grasmusschen, kwikstaarten enz. De jonge koekoek beloont de ontvangene gastvrijheid veelal door de jonge grasmusschen uit het nest te werpen, terwijl de pleegmoeder den hongerigen vreemdeling zorgvuldig opvoedt. Het is ons bekend, dat het wijfje van den koekoek haar ei eerst op den grond legt en dan in den bek naar het door haar uitgekozen nest draagt. Het geluid, hetwelk het mannetje maakt, gelijkt op den klank van zijn naam; het wijfje roept wik-wik-wik. In den winter verhuist deze vogel naar het noorden van Afrika.

< >