Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kleeding

betekenis & definitie

Kleeding. De leer van eene behoorlijke kleeding vormt eene afdeeling van de gezondheidsleer en staat in het naauwste verband met de verpleging der huid. Met betrekking tot haar stof, vorm, kleur enz. is onze kleeding zoowel een voortbrengsel der behoefte, door luchtgesteldheid, jaargetijde, leeftijd, sekse, gezondheid en welvoegelijkheid ontstaan, als der wisselzieke mode, welke zich om de gezondheid vaak weinig bekreunt. De kleeding is bestemd om ons te beveiligen tegen de overmatige koude en warmte, tegen den invloed eener snel afwisselende temperatuur, tegen vochtigheid, tegen verwonding (bijv. het schoeisel) en tegen onreinheid.

Door middel van kleeding en woning kan de mensch zich overal een gewenscht klimaat verschaffen. Intusschen dient men steeds te waken tegen eene te warme en desgelijks tegen eene te koude kleeding.

De grondstof onzer kleederen ontleenen wij gedeeltelijk aan het dieren-, gedeeltelijk aan het plantenrijk. Het eerste levert pelswerk, leder, zijde en wol, — en het laatste katoen, linnen, hennep en dergelijke vezelstoffen, welke men tot het vervaardigen van kleederen gebruiken kan. Hiertoe behoort ook de getahpertsja. Om het ligchaam tegen koude en tegen eene snelle wisseling van temperatuur te beschermen, bezigt men eene warmhoudende kleeding. Daartoe behooren in afdalende reeks: pelswerk, leder, wol, zijde en katoen. Hoe dikker en digter eene kleedende stof is, des te meer geschiktheid heeft zij, om de ligchaamswarmte te bewaren. Komen kleedende stoffen in onmiddellijke aanraking met de huid, zoo dient men nog op andere eigenschappen te letten. Zijn hare vezels ruw, dan prikkelen zij de huid en veroorzaken hier eene vermeerderde ontwikkeling van warmte.

Wollen vezels zijn het ruwst en verwekken dus door hare wrijving spoedig eene aanmerkelijke hoeveelheid warmte. Daarop volgen de katoenen vezels, doch zijden en linnen vezels zijn zeer glad. De zijden vezels verschaffen echter veel meer het gevoel van warmte. De linnen vezels bezitten groote geschiktheid om door wasschen te worden gereinigd. Katoenen stoffen zijn warmer dan linnen stoffen, maar niet zoo warm als wollen stoffen, en de zijden stoffen wegens hare digtheid warmer dan de katoenen stoffen.

Weefsels, die de vochtigheid der huiduitwaseming gemakkelijk opslorpen, zooals de linnen weefsels, plakken zich in vochtigen toestand digt aan de huid en ontnemen aan deze zooveel warmte, als zij voor de verdamping noodig hebben, zoodat hierdoor eene aanmerkelijke afkoeling des ligchaams ontstaat. Pelswerk begunstigt deze verdamping nog minder dan wol, en hierop volgt dik Ieder, terwijl dun leder de vochtigheid doorlaat. Wie zich warm kleeden wil, moet derhalve pelswerk, dik leder of wollen stoffen kiezen, — en wie eene koele kleeding begeert, neme daartoe stoffen, van vlas en hennep vervaardigd. Met betrekking tot de gezondheid houde men in het oog, dat wollen stoffen, op de bloote huid gedragen, alligt eene overmatige warmte veroorzaken, terwijl zeer digte weefsels de gas-uitwisseling beletten, die tusschen het ligchaam en de dampkringslucht moet plaats grijpen. Uit dat oogpunt zijn waterdigte getahpertsja stoffen, zooals regenmantels, leder en pelswerk, geenszins bevorderlijk voor de gezondheid.

Bij het kiezen van stoffen voor kleeding dient men met de omstandigheden te rade te gaan. Immers de zeeman, hoe gehard ook, doet wél, wanneer hij wollen onderhemden draagt, om zich tegen te snelle wisseling van temperatuur en vooral tegen vochtigheid te beveiligen. Wie veel last heeft van verkoudheden, borst- of maagkrampen enz. of tot gevorderden leeftijd komt, kan zich tegen den nadeeligen invloed der koude wapenen door flanellen onderhemden te dragen.

Met betrekking tot den vorm of het maaksel der kleeding komen de voorschriften der mode, bepaaldelijk bij het vrouwelijk geslacht, dikwijls in botsing met die der gezondheid. De mode eischt soms deze of gene ligchaamsdeelen te ontblooten, welke men gewoonlijk in zeer warme stoffen hult, zooals hals, borst en armen, en veroorzaakt hierdoor gevaarlijke ongesteldheden. Zij schrijft wel eens kleedingstukken voor, bijv. keurslijven, die edele deelen drukken of den natuurlijken ligchaamsvorm verwringen, — of plaatst den mensch op hooge hakken, welke hem in eene gedwongene houding brengen. Ja, zij verminkt de voeten door ze zamen te persen, en de ooren door ze van gaten te voorzien, waarin sieraden worden opgehangen.

Met betrekking tot het kleeden der verschillende deelen des ligchaams merken wij op, dat het hoofd de minste behoefte heeft aan bedekking. In de vroegste kindsheid en op gevorderden leeftijd moge eenige bekleeding van het hoofd noodig wezen wegens gemis van hoofdhaar, de ervaring heeft geleerd, dat overmatige warmte voor het hoofd hoogst nadeelig is. Dikke wollen mutsen en pelsmutsen, oorijzers en chignons zijn derhalve uit het oogpunt van gezondheid ten sterkste af te keuren. Beide eerstgenoemden kunnen alleen bij felle koude voor korten tijd te pas komen. Ook voor den hals, wanneer er geenerlei aanleg tot keelongesteldheden bestaat, is eene dunne kleeding voldoende; deze mag daarenboven vooral niet drukken en hierdoor den vrijen bloedsomloop in de halsaderen en halsslagaderen beletten. Borst en buik dient men met eene behoorlijk warme kleeding te dekken, maar deze mag vooral niet naauw zijn en geene hindernis veroorzaken aan de ademhaling, de spijsvertéring en den bloedsomloop. Tot voetbekleeding gebruike men leder van voldoende dikte om het doordringen der vochtigheid te verhoeden; minder gezond is het dragen van overschoenen, omdat zij de uitwaseming beletten. Voor gezonde menschen zijn katoenen kousen doorgaans warm genoeg; doch wie zwak of oud is, vervange ze door wollen kousen.

In het algemeen levert de kleeding stof op voor talrijke vragen aangaande bijzondere gevallen en omstandigheden, — vragen, die ter beantwoording aan den kundigen geneesheer moeten worden voorgesteld.