Kastanjeboom. De vruchten van den tammen kastanjeboom (Castanea vesca Gärtn.) ontleenen haren naam aan de stad Castanum in Klein-Azië, niet ver van Magnesia gelegen. Het geslacht Castanea, tot de familie der Cupuliferen behoorend, komt in blad- en vruchtvorming sterk overeen met den beukenboom, doch in voorkomen, hout-, schors- en knopvorming meer met den eikenboom. Het onderscheidt zich van beide door de bloeiwijze, die uit eene aar bestaat, welke aan de basis vrouwelijke en voor ’t overige mannelijke of ook wel enkel mannelijke bloemen draagt. Beide soorten van bloemen hebben een 6-spletig bloemdek, — de mannelijke 8 meeldraden, en de vrouwelijke een vruchtbeginsel met 5 tot 8 borstelvormige stempels.
De vrouwelijke bloemen bevinden zich ten getale van 2 of 3 in een gemeenschappelijk omhulsel, waaruit later de volkomen gesloten, met dunne stekels gewapende nap ontstaat. Elke vrucht heeft gewoonlijk slechts één zaadje of kern. — De tamme kastanjeboom kwam uit Klein-Azië eerst naar Sardinië, vanwaar hij zich verder noordwaarts verspreidde. Thans vormt hij in het zuiden van Europa aanzienlijke wouden, en is ook in het midden van ons werelddeel zeer algemeen. Zijne harde, melige vruchten worden door koken of liever door roosteren week en zoet en leveren een gezond voedsel op. Zij dienen in het zuiden van Europa tot onderhoud der armen, die er meel en brood uit bereiden. Men heeft onderscheidene soorten van kastanjes; de beste komen in den handel onder den naam van marrons.
Deze bevatten 15% suiker en geven bij het uitpersen een suikerhoudend sap, waaruit men eene kruimelige suiker verkrijgen kan. Het hout van den stam is zeer hard en duurzaam en wordt vooral tot duigen voor wijnvaten gebezigd. Ook andere soorten van kastanjeboomen dragen eetbare vruchten, zooals de Amerikaansche kastanjeboom (C. Americana), de dwerg-kastanjeboom (C. pumila) in de Nieuwe Wereld, en de zilverkastanjeboom (C. argentea) en de Toegoerroetkastanjeboom (C. Tungurrut) op Java. Wij geven hierbij in a de afbeelding van een tak van den tammen kastanjeboom op ⅓de der natuurlijke grootte, in b die eener mannelijke bloem, 4-maaI vergroot, in c die van het vruchtomkleedsel op ⅖de der natuurlijke grootte, in d die van het jeugdig omhulsel, overlangs doorgesneden, op 3-voudige grootte, in e eene vrucht op ⅓de der natuurlijke grootte, en in f de doorsnede eener jonge vrucht in natuurlijke grootte. — De wilde kastanje of paardekastanje (zie aldaar) is een geheel andere boom.