Kasteele (Van de). Onder dezen naam vermelden wij:
Pieter Leonard van de Kasteele, een Nederlandsch dichter. Hij werd geboren te ’s Hage den 13den Augustus 1748, promoveerde te Leiden in de regten en vestigde zich als advocaat in zijne geboorteplaats. In 1773 zag hij zich door de Staten benoemd tot amanuensis der commissie, belast met de vervaardiging eener nieuwe Psalmberijming, en in 1782 benoemde de vroedschap van Haarlem hem tot raad en pensionaris aldaar. Van 1785 tot 1795 was hij wegens zijne patriottische gevoelens buiten alle openbare betrekkingen, doch in laatstgenoemd jaar kon hij zijne politieke loopbaan weder voortzetten. Eerst werd hij voorzitter van het stedelijk bestuur te Haarlem, daarna afgevaardigde ter vergadering van de provisionéle representanten van Holland, vervolgens, op onderscheidene plaatsen gekozen, lid der Nationale Vergadering, en na den dood van Pieter Paulus voorzitter van deze. Bij den ommekeer van zaken op 22 Januarij 1798 onttrok hij zich aan de openbare zaak, doch werd weldra weder lid van het intermediair Wetgevend Ligchaam, toen van de Eerste, daarna van de Tweede Kamer, en eindelijk, bij de oprigting van het colllegie van Thesaurier-generaal en raden van Financiën, raad in dit ligchaam.
Toen Schimmelpenninck aan het bewind kwam, werd hij staatsraad en behield die betrekking onder koning Lodewijk, doch toen deze zijne residentie naar Utrecht verlegde en van de Kasteele ’s Hage niet wilde verlaten, werd hij staatsraad in buitengewone dienst. Voorts was hij werkzaam in belangrijke commissiën, bekleedde den post van curator der Leidsche hoogeschool, en overleed den 7den April 1810. Van zijne geschriften vermelden wij: „Proeve van stigtelijke mengelpoëzie (met H. van Alphen, 1772, tot 5-maal toe uitgegeven)”, — „Gezangen (1790)”,— „Vertaling van Ossian (1793)’’ in hexámeters, — en „Oden van Klopstock en Wieland (1798).” Een door hem ontworpen heldendicht, getiteld „Henoch”, bleef onvoltooid. AI zijne gedichten werden verzameld door zijn kleinzoon mr. J. C. van de Kasteele en in 1844 en 1845 in 2 deelen in het licht gezonden.
Jacob Carel van de Kasteele, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te ’s Hage den 26sten Maart 1780, studeerde en promoveerde te Leiden in de regten en werd advocaat-fiscaal bij het hooggeregtshof van Holland. Tijdens het Fransche bewind was hij advocaat-generaal bij het Hooggeregtshof van het departement Holland en na de restauratie werd hij rijks-advocaat. Hij schreef het dichtstuk: „Het Gravenhaagsche bosch (1821)”, en overleed den 1sten Julij 1835. Zijne „Nagelatene gedichten” zijn in 1836 uitgegeven. Hij was lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw.